De beer zal het
brood uit je hand eten
Het geluk van de wandelaar van Stephen Graham (1884-1975), Schots
schrijver en befaamd wandelaar, verscheen voor het eerst in 1926. Vertaler Paul
van der Lecq en Uitgeverij Oevers verzorgden samen een Nederlandstalige
uitgave: een handzaam en verleidelijk ogend boekje dat vandaag nog steeds – of
opnieuw – als leidraad kan dienen om onze band met de Natuur (bij Graham met
hoofdletter) te herstellen of te versterken.
Stephen Graham was een vagebond
en avonturier. Hij trok door de Kaukasus en de Oeral, woonde en werkte jarenlang
als journalist en leraar in Rusland, vocht mee aan het westelijk front tijdens
de Eerste Wereldoorlog en ondernam in de jaren 1920 een odyssee door de
Verenigde Staten. Voor zijn wandelingen (veeleer bloedstollende avonturen) door
Europa, Rusland en Amerika nam Graham ruimschoots de tijd. Onderweg verdiepte
hij zich in natuurfenomenen, lokale fauna en flora, inheemse volkeren en hun
gewoonten.
Wie
het wandelen in de Natuur ambieert, moet volgens Graham een aantal
basisvaardigheden aanleren. Zij dient zich te verdiepen in zaken zoals de
juiste uitrusting kiezen, de plunjezak inrichten, in de buitenlucht overnachten
en koken, in gezelschap wandelen en een logboek bijhouden. De natuurmens, de
zwerver, de pelgrim, de reiziger kenmerken zich door hun voorkeur om frisse
lucht te inhaleren en in een ruim gewaad te bewegen, eerder dan de hele dag in
strak pak en colbert in een muf kantoor te zitten.
'Met wandelen voorzie je niet in
je levensonderhoud, maar in je levensgeluk,' stelt Graham. De ware wandelaar
onderneemt tegelijk een zoektocht naar de zin van het leven en beschouwt de
Natuur als gids, leraar en geneesheer. In de Natuur ervaar je het geluk van een
vogel. Je wordt er op gratis ochtendconcerten getrakteerd ('een lijster laat
nooit de hoed rondgaan') en bovendien maakt de buitenlucht je sterk en
weerbaar, zodat kou en regen zelden een probleem vormen. Voorts kan een
panoramisch landschap de geest van morbide angsten verlossen en de zintuigen
ademruimte geven.
Hoewel de dag voor de wandelaar niet op 'het kleinburgerlijke tijdstip
van zeven uur', maar om vijf uur in de ochtend begint, hoeft een wandeling niet
te betekenen 'dat je op wortels moet kauwen in de woestijn.' Graham verstrekt
handige en makkelijk haalbare adviezen op vestimentair (wandelen met een pet
van tweed is beter dan met een schuithoed), culinair (een vork is volstrekt
overbodig), literair (het best kies je één, moeilijk te doorgronden boek),
sanitair en sociaal gebied. Hij benadrukt dat er weinig redenen zijn om angst
te hebben voor de wildernis. Het gevaar van wilde dieren wordt volgens Graham
schromelijk overschat. Dieren weten het immers wanneer je het beste met hen
voorhebt. Zolang je je zachtaardig opstelt, zal de Natuur je verwelkomen: het
hert zal niet op de vlucht slaan, het konijn zal je tenen komen besnuffelen en
de beer zal het brood uit je hand eten.
Bij wandelingen in gezelschap
worden er vanzelfsprekend lange gesprekken gevoerd. 'Er wordt commentaar
geleverd op het omringende landschap en eerdere wandelingen. Er wordt gesproken
over boeken, schilderijen, gedichten en mensen, maar bovenal is het
onontkoombaar dat je over jezelf praat.' Wanneer het kampvuur is ontstoken en
de slaapplaats in gereedheid is gebracht, breekt een poëtisch moment aan. Een
tijd voor 'vrijmoedige gedachtewisselingen, tederheid, weemoed'. De
wandelkunst, aldus Graham, kan zelfs de grammatica van het huwelijksleven
vormen. Hij raadt jonge stelletjes dan ook aan gezamenlijk een lange wandeling
te maken in de wittebroodsweken. 'Onderweg zullen je zwakke en sterke kanten
worden onthuld.'
Graham beveelt aan om tijdens solitaire wandelingen te zingen: van
sprookjesachtige aria's over oude volksliedjes tot schunnige zeemansliederen.
'Liederen zijn de vrucht van een opgewekt humeur.' Mocht je een ingetogen
temperament hebben, kun je ook gedichten opzeggen. Verder loont het de moeite
om onderweg het gesprek aan te gaan met een vreemde. Dat verruimt het
bewustzijn en schept vaak buitenkansen. Bij het 'bietsen' (voor niets eten
proberen te krijgen) bepalen je uiterlijke verschijning en voorkomen alles.
Graham veroordeelt misbruik van gastvrijheid ten strengste en adviseert om elke
keer, als blijk van waardering, een klusje op te knappen voor de gastvrouw of
-heer.
Behalve
een meeslepende en vermakelijke reisgids, is Het geluk van de wandelaar ook autobiografisch, filosofisch en
maatschappijkritisch. Graham geeft een inkijk in zijn persoonlijke ontwikkeling
tijdens wandeltochten en hekelt het klassenverschil en het kneuterige
katholicisme in de samenleving. Wars van de beknellende, victoriaanse
levenshouding, laten wandelaars 'een frisse wind' door hun 'vooringenomen
brein' waaien, hetgeen hen ertoe aanzet vrijuit te spreken, te handelen, te
oordelen. Openheid en nieuwsgierigheid zijn immers de belangrijkste drijfveren
van de wandelaar.
Ambities hoeven niet altijd hoog gespannen te zijn. In plaats van ruim
een jaar in de Siberische wildernis door te brengen, kun je ook besluiten
gedurende het pinksterweekend het Engelse New Forest te bewandelen, bij wijze
van kleine 'voyage autour de ma chambre'. Op een dag vroeg Graham zich af hoe
hij zich bij het wandelen in stedelijk gebied meer door het toeval kon laten
leiden. Daartoe vond hij het 'zigzagwandelen' uit, met als eenvoudig principe:
neem de eerste afslag links, daarna de eerste rechts, dan weer de eerste links,
enzovoorts. Boeiend om te lezen waar hij in zijn 'doolhof van eigen makelij' in
en om Londen zoal verzeild raakte. 'Je beslist niet zelf wat je van de wereld
te zien krijgt, maar geeft de wereld een gelijke kans om jou te zien te
krijgen.'
Al
doende beseft de wandelaar dat het leven geen hardloopwedstrijd is en dat
omgevallen bomen er ook zijn om op te zitten. Neem de tijd en kijk om je heen,
drukt Graham ons op het hart. Dompel je onder in de plaatselijke folklore en
krabbel je aantekenboekje vol. Behandel het dagboek als 'de perkamentrol van je
leven'. Maak er geen waslijst of kasboek van. Breng geen 'Falstaff-achtig
relaas over de wijn en het brood dat je hebt genuttigd' in deze of gene
herberg, wel een puzzel van mentale momentopnamen: tekeningen, eerste
indrukken, plattegronden, gedichten. Zo vergaar je waardevolle (zelf)inzichten
en wordt je dagboek een 'journaal van de ziel'.
'Wat is een binnenskamers
gekoesterde gedachte over de sterren, vergeleken met de meeslepende poëtische
ervaring van iemand die daar hele nachten onder heeft doorgebracht, die ze
gelezen heeft in de grote buitenkamer van het Wereldruim!' De van nature
opgewekte Graham bezat de gave om al wandelend elke zorgwekkende toestand om te
buigen in iets positiefs, in een mogelijkheid, in een onvergetelijke ervaring.
Als bedreven wandelaar veegde hij de moderne beschaving van tafel, trok de
wijde wereld in en maakte de sterren tot zijn vrienden.
Stephen Graham: Het geluk van de
wandelaar, Oevers, Zaandam 2022, 242 p. Vertaling van The Gentle Art of Tramping
door Paul van der Lecq. ISBN 9789492068866. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan