‘Het boek bevat
enkel
recepten voor de winter, als het leven zwaar is. In de lente
kan
iedereen een goede maaltijd maken.
Wee de lezer die hier binnentreedt. In deze gedichten zal
je niet fijn tafelen, noch lenterijpe abrikozen rapen. Ze lezen als een
danteske waarschuwing –laat varen alle hoop!–, die regels uit Louise Glücks Winterrecepten
van het collectief. In deze bundel is het leven hard.
In 2020 won Louise Glück (1943)
de Nobelprijs voor Literatuur. Ze leek ervoor in de wieg gelegd, maar schrijven
was telkens een pyrrusoverwinning. Van haar achttien tot drieëntwintig werkte
ze aan haar debuut Firstborn (1968). De bundel werd 28 keer afgewezen
tot de New American Library het oppikte. Het was echter een doorbraak
die een droogte inleidde: ‘The gift, the talent, the facility died.’
Haar tweede bundel The
House on Marshland (1975) laat zeven jaar op zich wachten. Glück
valt echter opnieuw op door de ritmische zuiverheid waarmee ze psychologie en
mythologie verweeft. In die bundel draaft Jeanne d’Arc door Glücks desolate
poëzielandschap. Later volgen onder andere The Triumph of Achilles (1985)
en wellicht haar best gekende, Averno (2006), die vanaf het Avernusmeer
in Campanië begint – waar zich de tunnel tot de onderwereld zou bevinden – aan
een ontdekkingstocht in de menselijke geest.
Die obsessie voor de menselijke
psyche voert terug naar Glücks kindertijd. Als kind had Glück het moeilijk met
mensen. Ze sloot zich als tiener op in de bibliotheek van haar school, tot ze
als laatste naar huis moest. Wat zou haar moeder zich schamen voor die
introversie, vreesde ze. Op twintigjarige leeftijd gaat ze door een
zenuwinzinking. Die brengt haar in contact met de analyst, die haar
inleidt tot de psychoanalyse. Het is een scharniermoment, zoals ze in het essay
‘Fear of Happiness’ (1990) heeft opgetekend:
‘And I remember very clearly my panic and the terms in which I accused
my analyst, who had conspired in all this: he was going to make me so happy I
wouldn’t write. I also remember his response. He looked at me directly, an
event in itself rare (and possibly the underlying reason I remember this
exchange). His response was memorably succinct. The world, he told me, will
provide you sorrow enough.’
Glücks gedichten zijn wel allesbehalve biografisch te lezen. Haar scènes
zijn gebouwd op alledaagse ervaringen die het menselijke sisyfusbestaan
onthullen. Glücks subjecten trotseren een herhalend leed. In Winterrecepten
van het collectief vertaalt Radna Fabias dat mistroostige wereldbeeld.
Het
openingsgedicht ‘Gedicht’ opent met een simpel natuurtafereeltje: ‘Dag en nacht
verschijnen / hand in hand als een jongen en een meisje’. Die jongen en dat
meisje beklimmen een berg om eenmaal boven op te stijgen. ‘Maar jij en ik / doen zulke dingen niet –’. In een
regel die doet denken aan T. S. Eliot –‘Let us go then you and I / when the
evening is spread out against the sky / like a patient etherized upon a table’–
val je plat op de bek. Je weet meteen waar je
aan toe bent.
Wie
leeft, kent een ongenadige wind. In tegenstelling tot de jongen en het meisje
is die wind voor ons mensen niet verlichtend, maar voert die ons ‘Neerwaarts en
neerwaarts en neerwaarts en neerwaarts’. De spreker stelt zich als taak ons te
beschermen, niet met woorden –‘ik probeer je te troosten / maar woorden zijn
niet de oplossing’– maar met tactiliteit: ‘ik raak je wang aan om je te
beschermen–’
Woorden voldoen hier niet. Je
moet door de verhalen kijken. In ‘De ontkenning van de dood’ verliest de
spreker een paspoort. Er volgt een reflectie over de ruimte die de paspoortloze
mag innemen, maar werkelijk gaat het hier over zien:
‘Je moet je afvragen, zei hij, of je jezelf bedriegt.
Daarmee bedoel ik naar het horloge kijken en niet
naar de hand die het vasthoudt.’
Tijd lezen we niet af, maar
zien we op de verouderende huid. Glücks poëzie lees je niet in de regels, maar
erachter.
In
gedichten zoals ‘Nachtelijke gedachten’, ‘Tweede adem’, en ‘Herfst’, laat Glück
je de tijd lezen. In het eerste denkt de spreker terug aan haar prematuur
afgelopen kindertijd door zich te vergelijken met een wekker, in het tweede
haalt een spreker herinneringen op met haar zus en moeder aan de hand van een
stapel bladeren, en in het derde maakt de herfst de spreker melancholisch: ‘Wat
is mijn geest zwaar, / gevuld met het verleden. / Is er genoeg ruimte / zodat de wereld kan binnendringen?’ Voelbaar
is hier de ouderdom.
Desondanks doet de spreker verwoede pogingen om tot de wereld door te
dringen. Haar begrijpen en de wind aanwenden lijkt een tot mislukken gedoemd
doel. De hardheid van dat lot verwoordt het titelgedicht ‘Winterrecepten van
het collectief’.
Wat in een stam lijkt te beginnen, eindigt in een verzorgingstehuis. Om
te overleven oogsten de oude mannen mos, dat de oude vrouwen pekelen om er
tijdens de winter broden van te maken. Soms keert een man niet terug. Dan
krijgt diens vrouw een nieuwe rol: een verpleegkundig assistent of opzichter
van de jonge, hardwerkende stamleden. In het vierde deel van het gedicht wordt
van het mos nog steeds sandwiches gemaakt, maar dit keer in een keuken, en door
een huli songli, een verzorger. Er blijkt geen verschil tussen de stam
en de beschaving:
‘een wuivende den in de harde wind
zoals de mens in het
heelal.
[…]
En wat waren we verdrietig als er een
stierf,
en ze sterven, hoewel ze zijn
verwijderd uit
de natuur; alle dingen sterven uiteindelijk.’
Beelden bestaan pas als er iets
leeft, leert de mentor in ‘De ondergaande zon’. In Glücks beelden waait het
windkoude leven met windkracht twaalf.
Naar het einde van de bundel
toe, verhoogt het tempo. Tijd lijkt op te raken, en met haar de hoop. Met de
kinderen op de achterbank vertelt de spreker van ‘Een kinderverhaal’: ‘Wanhoop
is de waarheid. Dit is wat / moeder en vader weten.’ In ‘Een herinnering’
dwingt een onbekende ziekte de spreker aan de Styx te denken, wat ook Averno
in herinnering brengt. Vanitasbeelden volgen elkaar in ijltempo op, tot aan het
einde van de bundel een vonk ontstaat:
‘Ah, zegt hij, je droomt weer
En ik zeg dan
ben ik blij dat ik droom
dat het vuur nog leeft’
Het is het vuur van de
verbeelding waarin de spreker leeft. Als een Prometheus biedt de bundel de
verbeelding aan als verweer tegen de koude wind. Toch een beetje warmte.
Samen met de
overrompelende metafysiek triomfeert hier de taal. Glücks
onderwerpen zijn groots en ambitieus, maar ze dicht in een bescheiden, simpele
taal à la Raymond Carver. Wat je daardoor ervaart is enkel te verklaren in
paradoxen. Dit is de taal van het rustige ongemak, een die de stilte van het
geluid laat weerklinken, een taal als David die het tegen Goliath opneemt. Met
veel branie kijkt Glück het koude universum in de ogen.
Fabias’ vertaling doet die taal
alle eer aan. De uitdaging schuilt in het aanvoelen van de juiste syntaxis en
toon. Dat doet Fabias zodanig feilloos, dat de Engels- en Nederlandstalige
gedichten inwisselbaar lijken. Voor deze twee-in-een-bundel wil je betalen voor
drie.
Winterrecepten
van het collectief is een bundel die de lezer vol in het gezicht blaast.
Glück laat haar lezer veel werk. Zoals het leven niet zomaar te
begrijpen valt in woorden, zo zijn Glücks gedichten niet zomaar te vatten in de
regels. De wereld is hier koud en hard, maar achter de woorden ligt er zin:
‘EEN ZIN
Alles is
voorbij, zei ik.
Waarom zeg je dat, vroeg mijn zus.
Want,
zei ik, als het niet voorbij is, zal het spoedig voorbij zijn
wat
op het zelfde neerkomt. En als dat het geval is,
Heeft het geen
nut te beginnen
aan ook maar een zin.
Maar het is
niet hetzelfde, zei mijn zus, dit aanstaande einde.
Er rest een
vraag.
Het is een dwaze vraag, antwoordde ik.’
Louise Glück: Winterrecepten
van het collectief, De Arbeiderspers, Amsterdam 2022, 79 p. ISBN 9789029544078.
Vertaling van Winter recipes
from the collective door Radna Fabias. Distributie L&M
Books
deze pagina printen of opslaan