De debuutbundel van Julie Beirens oogt op het eerste gezicht intimistisch en romantisch, maar dat is een erg misleidende indruk. Het motief van de huid is immers bijzonder dubbelzinnig. Het staat symbool voor het eigene van een mens, maar het is tegelijk ook onvermijdelijk een grens die bij uitstek broos is, die het lichaam begrenst en daardoor onherroepelijk definieert. Wij zijn dan wie wij aan anderen en aan
onszelf tonen: dat zelfbeeld is op ons gekleefd als een definitief etiket. Net
die cruciale spanning tussen herkenning en vervreemding ligt ten grondslag aan
de hier opgenomen gedichten.
De openingsreeks, ‘Oogst’, evoceert de kinderjaren in een
typische Vlaamse omgeving. De vader werkt op het land, alsof hij de aarde
beschrijft met mysterieuze tekens. Zijn relatieve afwezigheid staat geheel in
de schaduw van de dominante moeder, die zich verschanst achter de routine van
alledag. Onder die rust neemt het kind echter permanent onrust waar, ziet het
overal voortekens en beschadigingen. Het pellen van garnalen of het plukken van
een dode fazant worden haast gruwelijke taferelen van verminking. Ook de jaren
op de basisschool versterken die innerlijke onrust, het haast dwangmatige
vermoeden dat achter de observeerbare realiteit geheimen worden meegedragen.
Dat onderhuidse mysterie vormt niet enkel de drijfveer van
het poëtische schrijven, het wordt ook letterlijk een beeld van zelfverminking.
De huid wordt het symbool bij uitstek van de ondraaglijke spanning tussen
oppervlakte en diepte, tussen binnen- en buitenkant. Het lyrische ik wil die
huid met anderen delen, maar tegelijk zoekt ze vergeefs naar middelen om te
‘vervellen’ en te veranderen. De verwijzingen naar slangen of de winterhuid van
elanden zijn in die zin veelbetekenend. Zelfs op de meest intieme ogenblikken
blijft het ik vreemd aan zichzelf. Dat wordt extra duidelijk in de
liefdesrelatie, die hier niet alleen als een uitermate broos samengaan wordt
verbeeld maar vooral als een explosieve oorlogssituatie. Onophoudelijk wil het
ik ‘lezen’ wat er schuilgaat bij de ander, zodat zelfs de obligate mededelingen
van de gps geheimen boodschappen over de relatie en het bestaan lijken te
verbergen.
Net
door dat permanente onbehagen krijgt deze poëzie iets ondraaglijks. Het lijkt
er daarenboven op dat die vervreemdende sfeer in de loop van de jaren enkel
toeneemt, net omdat de druk van het verleden zich steeds nadrukkelijker laat
gelden. De slotreeks heet dan ook veelzeggend ‘fatale’. Het zijn gedichten
waaruit de wil spreekt om voort te doen, maar tegelijk ook de angst voor de
onmacht en het falen. Huiden is een indringende bundel waarin hoop en
wanhoop elkaar behoedzaam in evenwicht houden. Het membraan van de huid staat
echter onophoudelijk op barsten, en het ook het scherm van de woorden kan de
ultieme dissonanten slechts zelden tot zwijgen brengen. Kwetsbaarheid wordt
hier tot krachtige poëzie verwoord, en dit is een debutant om in de gaten te
houden.
Julie Beirens:
Huiden, Pelckmans, Kalmthout 2022,.77 p. ISBN 9789464016987
deze pagina printen of opslaan