Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2021

Peter Verhelst: 2050. Gedichten

door Dirk De Geest

Peter Verhelst zit in een poëtisch productieve periode, want nauwelijks een paar jaar na Zon en de verzamelbundel Koor ligt alweer een bundel voor met ruim honderd nieuwe gedichten. Zon leek een soort van kentering in zijn dichterschap te markeren, in aansluiting met de veranderingen in zijn prozateksten. De bundel was duidelijker politiek en maatschappelijk geëngageerd, waardoor ook de meer intimistische verzen een groot deel van hun vermeende onschuld verloren.    

2050
zet een flinke stap verder in die richting. De titel van de bundel verwijst naar de (nabije) toekomst, waardoor de hier opgenomen teksten de stand van zaken van onze wereld lijken op te maken in het licht van wat ons in de nabije toekomst zal overkomen. In zijn poëtische sciencefiction laat Verhelst er weinig twijfel over bestaan. De opening van de bundel is nog vrij rooskleurig, met een paradijselijk visioen van de geliefde die in de beweging van haar lichaam wordt vastgelegd in beeld en woord. Het is een typische epifanie die alle paradoxen belichaamt waar de dichter een patent op heeft: stilstaan en beweging, verschijnen en verdwijnen, zijn en woorden, lichamelijke uitwendigheid en innerlijkheid, het ik en de ander… Verderop in de bundel komen dergelijke intimistische liefdesgedichten nog een aantal keer voor, maar het blijkt toch vooral de kwetsbaarheid en de broosheid die dan centraal staan. De euforie heeft grotendeels plaats gemaakt voor wantrouwen en twijfels, het samenzijn wordt voortdurend onderbroken door bewegingen van verwijdering en terugkeer. De voormalige visioenen van harmonieuze symbiose lijken toch vrij problematisch geworden.
 
Die toenemende terughoudendheid hangt samen met de verdieping van de relatie maar vooral ook met de twijfels die zich vaak van het ik lijken meester te maken. De titels van de reeksen wijzen op een verlangen om intens te leven – met ‘Adem in’, ‘Adem uit’ en ‘You will live forever’ --, maar ze zijn blijkbaar geïnspireerd op de instructies tijdens een MRI-scan in het ziekenhuis. De intensiteit van ervaringen wordt klaarblijkelijk in de hand gewerkt door het besef van vergankelijkheid en de angst om te verdwijnen, die zowel de geliefde als de spreker regelmatig treft. Het blijft de vertrouwde romantiek en de lichamelijke passionele ritualisering, maar het is er ditmaal toch een met forse krassen.  
 
Dat geldt nog veel meer voor de manier waarop de buitenwereld in deze bundel wordt opgeroepen. De geliefden kunnen zich onmogelijk nog afzonderen van de wereld, en hun dromen zijn vervangen door regelrechte nachtmerries. Met forse penseelstreken en hele reeksen opsommingen die aan de litanie herinneren, roept Verhelst een wereld op die bijzonder apocalyptisch aandoet, maar die in feite slechts een uitvergroting is van ons huidige bestaan. Er is sprake van allerlei biologische rampen: aardbevingen, overstromingen, verzakkingen en uitstulpingen die de huid van de aarde wezenlijk aantasten en gecombineerd worden met gezwellen, woekeringen en scheuren: deze verbinding van het organische met het anorganische laat zien hoe de dichter de kosmos nadrukkelijk opvat als één geheel.
 
Tegelijk zijn er allerlei rampen die de mensheid zelf over zich afroept: zo wordt meermaals verwezen naar geweld en aanslagen, en op andere plaatsen richt de kritiek van de dichter zich op vermeende leiders (politiek, maar ook religieus). Ook zijn er heel wat verwijzingen naar besmettingen en smetvrees. Daarbij komen nog de angsten voor de mateloze technologische vooruitgang, met steden die ten prooi vallen aan luchtschepen, chemische koepels, robotten en vervuiling van de grondstoffen. Kortom, Verhelst schetst een hyperbolisch beeld van het nakende einde. In die context krijgen een aantal gedichten over grote steden als New York of Tokio een bijzonder onheilspellend karakter, want net in die gigantische ruimtes is het dichterlijke ik eenzamer en nietiger dan elders.
 
De reactie van de mensheid op die plagen is hoogst dubbelzinnig en doet denken aan het expressionisme dat net een eeuw oud is. Enerzijds is er het vastklampen aan het leven, in de hoop te redden wat er nog te redden valt. Anderzijds zijn alle illusies weggevallen en maakt zich een doodsverlangen meester van de mensen, een drang naar ultieme vernietiging en zelfvernietiging. Enkel aan het eind van de bundel rest wat hoop, met enkele gedichten die een kwetsbare opening laten. Verhelst heeft duidelijk de stap gezet naar een literatuur die daadwerkelijk gehoord wil worden, die de zweren van onze tijd wil aanpakken. Hij slaat en zalft, en misschien is deze bundel af en toe wat overtrokken en overspannen.  
 
Toch is dit belangrijke poëzie, omwille van de thema’s maar vooral omwille van de incantatie die eruit spreekt: de beklijvende beelden, de retorische opsommingen, de vele paradoxen en de duisterheid creëren een sfeer van beklemming die de lezer lang na de lectuur zal blijven obsederen.  
 
Peter Verhelst: 2050. Gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2021, 160 p. ISBN 9789403132617. Distributie Standaard Uitgeverij

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri