Non-fictie

BOEKEN NR. 1, JANUARI 2022

Mark Elchardus: Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie

door Fabian Van Samang

Afvallige vrienden  

In oktober 2021 verscheen het jongste boek van de Leuvense hoogleraar emeritus Mark Elchardus, Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie. Dat het werk mogelijks heel wat stof zou doen opwaaien, daar had de auteur terdege rekening mee gehouden. ‘Ik heb geaarzeld om dit boek te schrijven,’ merkte hij in het dankwoord van zijn lijvige studie op. ‘Ik verwachtte dat ik er een aantal vrienden door zou verliezen’. En het had nog erger gekund. In een interview met Knack-redacteur Walter Pauli in oktober 2021 liet Elchardus zich ontvallen dat hij de scherpste passages uit zijn boek had geschrapt. ‘Het waren er nogal wat.’
 
Of hij veel vrienden verloor, valt moeilijk te beoordelen. Maar in ieder geval maakte Elchardus met zijn boek heel wat mensen (vooral ter linkerzijde) niet bijzonder gelukkig. ‘Ik schrijf dit alles niet met vreugde. Maar met treurnis,’ jeremieerde gewezen burgemeester van Leuven en SP/SP.a/Vooruit-boegbeeld Louis Tobback in een opiniestuk voor het gerenommeerde tijdschrift Samenleving en Politiek. ‘Elchardus […] heeft geen vrienden verloren. Zijn vrienden hebben hem verloren.’ Tobback – zelden verlegen om een krasse uitspraak – wreef de auteur een ideologie aan waar de Taliban gelukkig mee zou zijn, en noemde het boek een Plan De Man ‘light’ – verwijzend naar BWP-voorman Hendrik De Man, die met zijn ‘Plan van de Arbeid’ een rechts dirigistisch en nationalistisch socialisme bepleitte, en de Belgische sociaaldemocratie zo in de richting van het Duitse nazisme dreef. Ook Bert Anciaux distantieerde zich van Elchardus’ pennenvrucht: ‘Ik hoop echt dat de lijn van Elchardus geen voedingsbodem vindt in onze partij,’ liet hij weten aan De Morgen (6.11.2021). ‘Socialisme heeft per definitie een internationale dimensie, en mag zich niet in een eng nationalisme laten opsluiten. Dat kan gevaarlijk worden.’
 
De samenleving gereset
Het boek waarmee Elchardus zich de toorn van een deel van politiek en maatschappelijk links op de hals haalde, bestaat uit vier delen. In het eerste deel benadrukt de auteur het belang van identiteit, maar drukt hij meteen ook zijn bezorgdheid uit over de mate waarin ons lichaam en ons denken door bedrijfsanalisten, onder meer met behulp van het internet en de sociale media, in kaart worden gebracht. Dat gebeurt volgens Elchardus vooral met het oog op herkenning, sturing en controle. Hij beschrijft overtuigend hoe het huidige ‘individualisme’, in tegenstelling tot wat de term en het fenomeen suggereren, geen individuele keuze is, maar een geschiedenis heeft, die bovenal door kapitalistische krachten met het oog op het genereren van gigantische winsten wordt aangestuurd.
 
In deel twee verdedigt de auteur het belang van collectieve identiteiten. Niet dat van het ‘kleine identiteitsstreven’, dat niet langer het verlangen naar gelijke rechten voor elk individu centraal plaatst. ‘Identitair particularisme’, noemt Elchardus dit identiteitsstreven, dat bijkomende rechten opeist, enkel omdat men tot een (schijnbaar) gediscrimineerde minderheidsgroep behoort – een streven dat Elchardus als fundamenteel ondemocratisch afwijst. Hij onderscheidt het van het ‘grote identiteitsstreven’ (dat van de religie, de klasse en de natie), dat na de Tweede Wereldoorlog, schijnbaar definitief, in de koelkast werd gestopt. Maar ontegensprekelijk is het laatste ‘grote identiteitsstreven’, het nationalisme, recent in de westerse wereld weer opgedoken. In combinatie met de massamigratie uit niet-geseculariseerde landen leidt dit een groeiende kloof tussen de beleidslui (die deze migratie een warm hart lijken toe te dragen) en hun politieke achterban (die zich er vaak met klem tegen verzet).

Deel drie is het meest filosofische deel van het boek. Elchardus schetst de inherente kloof tussen de verlichte filosofen van de Franse Revolutie (die mensenrechten als nieuwe religie binnenhaalden en een rationeel individu, bij voorkeur een ‘automaton’ zonder historische wortels en zonder emoties, als ideaaltype naar voren schoven) en de denkers van de Tegenverlichting (die een meer concrete invulling gaven aan wetgeving, ethiek en wetenschap, als interactie tussen individu en gemeenschap). In het kielzog van de Tegenverlichting bepleit Elchardus een communautaire democratie, waarin – in tegenstelling tot de epistocratieën (besturen van wijzen) en de liberale en directe democratieën – elke stem even veel telt en even luid klinkt. Dat illustreert hij in het vierde deel, waarin hij een lans breekt voor een strikter migratiebeleid waarin geen plaats is voor illegale migratie; voor een versterking van het electoraat, zonder cordon sanitaire; voor het nauwkeurig afbakenen van wat we als mensenrechten omschrijven; voor het terugdringen van het activistische optreden van rechters en hun té verregaande interpretaties van de internationale regelgeving; en voor een beperktere, meer democratische rol voor de Europese Unie en haar instellingen. Men zou internationalisten, sociaaldemocraten, groenen en communisten in binnen- en buitenland voor minder de gordijnen injagen.
 
Deugdelijke kritieken
Ondanks de kritiek die het boek te verduren kreeg, valt er qua methodiek weinig op af te dingen. De auteur heeft zich – het zal niemand verbazen - bijzonder grondig in het thema ingelezen. Zijn bibliografie telt 450 titels, brengt onderzoeken uit meerdere continenten samen en bevat werken die naast het sociologische domein ook tot de cultuurfilosofie, de geschiedschrijving, de economie en de rechtsleer behoren. De taalpracht is haast aandoenlijk – hoeveel auteurs slagen er vandaag nog in moeilijk beheersbare thema’s in een correcte en bevattelijke taal te verwoorden, zonder gepraat dat het midden houdt tussen leeg en vacuüm? De inzichten die uit Elchardus’ studie naar voor komen, zijn bijzonder relevant voor een beter begrip van de wijze waarop we vandaag, soms tegen wil en dank, met elkaar samenleven.
 
Veel kritieken op het boek zijn dan ook moreel-ideologisch van aard (‘als Elchardus gelijk heeft, dan gaat onze samenleving dié richting uit – en dat willen we niet’), en niet zozeer feitelijk-kritisch (‘Elchardus heeft ongelijk, want zijn bronnen deugen niet en zijn conclusies zijn logisch onhoudbaar’). De giftige pijlen van de recensenten lijken vooral gericht op hoofdstuk 10, secties 4, 5 en 6 van het boek (met als titels ‘De de-secularisering van de islam’, ‘Het moeilijke samenleven’ en ‘In welke mate is de integratie nu gelukt/mislukt?’) – samen ongeveer 18 van de 606 pagina’s van het boek. Voor het onderbouwen van dit deel maakte de auteur gebruik van bijna 40 nationale en internationale (soms vergelijkende) studies. Nu kan men het met de methode en de resultaten van die studies oneens zijn, en de data confronteren met recentere en meer overtuigende onderzoeksgegevens. Maar de conclusie van de auteur zonder ook maar één inhoudelijk argument als irrelevant en fout wegwuiven, enkel omdat ze niet strookt met reeds lang gekoesterde opvattingen, is intellectueel niet helemaal eerlijk.
 
Zeker, nu en dan valt hij uit zijn rol als neutraal en afstandelijk academicus, en lijkt hij in de huid te kruipen van de activist. Aan positieve (en negatieve) discriminatie heeft hij een broertje dood, en dat zal de lezer geweten hebben: ‘Witte mannen geconfronteerd met quota zouden telkens als zij voor een baan kandideren, kunnen zeggen dat zij tijdens het solliciteren pas echt zichzelf zijn als een vrouw van kleur,’ schimpt hij. Illegale migratie noemt hij ‘een blijk van gebrek aan respect voor de integriteit van gemeenschappen, kortom, een vorm van agressie’; het verbod op folteren lijkt hij als een universeel mensenrecht te aanvaarden, tenminste ‘als dat op een ernstige manier en niet à la EHRM wordt geïnterpreteerd’; het naoorlogse moraliserende discours dat Europa hanteerde, noemt hij ‘hypocriet’ en in het beleid van de Europese Unie ziet hij ontwikkelingen die aan autoritaire regimes doen denken: ‘Misschien moeten leden van de Europese Commissie even op studiereis naar China’. Jawel, het kan, het mag en het moet, maar een zekere terughoudendheid in het spreken siert, zeker als men die zélf bepleit in kwesties van migratie, democratie en rechtspraak.
 
In de regel getuigt Elchardus’ discours echter van een grote intellectuele rijkdom; met enkele rake uitspraken legt de auteur de vinger precies op de zere plek. Aan ondoordachte eenheidsworst heeft hij lak, en met goede redenen:
 
‘Homogenisering is succesrijk in de mate dat voldoende mensen haar beleven, niet als iets dat aan hen wordt opgelegd, maar als de uitdrukking van wie zij zijn […]. Is dat niet het geval, dan wordt homogenisering beleefd als onderdrukking en is ze een bron van spanning en conflict’.
 
Hij maakt zich grote zorgen over de inperking van de vrijheid om te denken, die volgens hem vandaag wild om zich heen grijpt: ‘De ruimte om naar het verleden te kijken, van het verleden te leren, alvorens te oordelen en te veroordelen, wordt afgebouwd, ook aan onze universiteiten,’ betoogt hij, en hij ziet met lede ogen aan hoe ‘een groot aantal cultuurproducten, boeken, schilderijen, beelden… incompatibel worden geacht met hedendaagse normen en in het licht daarvan worden verwijderd’. En wat de essentie van de democratie betreft:
 
‘Het onderscheidende kenmerk van het democratisch burgerschap is dat het aan iedereen die de status van medeburger heeft, gelijke rechten geeft, ongeacht de particuliere eigenschappen van de betrokken persoon. Het identitair particularisme vestigt daarentegen de aandacht op de eigenschappen die de moderne samenlevingen via het burgerschap nu net willen overstijgen […]. Daarom zijn burgerschap en identitair particularisme moeilijk verzoenbaar’.
 
Heldere boodschappen voor bestuurslui die een open en rechtvaardige(r) samenleving oprecht genegen zijn.
 
Dit betekent niet dat geen inhoudelijke kritiek op het boek mogelijk zou zijn. In sommige opzichten is Reset een radicale studie, in die zin dat waargenomen tegenstellingen er tot hun diepste fundament in worden doorgedacht. De tweedeling die de auteur maakt tussen de philosophes (de Verlichte filosofen) en de anti-philosophes (de Tegenverlichting, of wat de auteur ietwat verwarrend de ‘radicale Verlichting’ noemt – verwarrend omdat de Britse specialist van de Verlichting, Jonathan Israel die term net reserveert voor de philosophes die Elchardus ‘Verlicht’ noemt) houdt echter weinig rekening met de vele grijstinten tussen de twee theoretische extremen – uitersten waar zowat alle 18de-eeuwse denkers tussen laveerden. Dat de philosophes een moraal voorstonden die losgezongen was van de concrete mens en de samenleving waarin die verankerd was, met een technische wetmatigheid die aan de natuurwetenschappen was ontleend, is – extreem doorgedacht – wellicht juist, maar zo radicaal hebben slechts weinig filosofen het verwoord. Zelfs Spinoza, misschien wel de meest radicale en abstracte van alle Verlichte filosofen, schreef in zijn Ethica:
 
‘Om de mensen in eendracht te kunnen laten leven en elkaar behulpzaam te zijn, is het dus noodzakelijk dat zij van hun natuurrecht afstand doen… Op deze wet kan dus een maatschappij worden gevestigd indien zij het recht van ieder mens voor zich opeist om te straffen en over goed en kwaad te oordelen… Een gemeenschap nu, die op wetten steunt en de bevoegdheid bezit zichzelf te handhaven, noemt men een politieke gemeenschap, en zij die door haar recht verdedigd worden burgers’ (Spinoza, Ethica, IV, stelling 3, commentaar 2).
 
Ook Spinoza zag het individu dus als een deel van een (concrete, politieke, normatieve) gemeenschap. Dat God door de (Franse) Revolutionairen werd vervangen door een Grondwet en een Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, die boven de wil van de mens uittorenden, valt theoretisch wellicht te verdedigen. Maar de historische praktijk lijkt toch ietwat genuanceerder. Honoré Gabriel de Riqueti, vooraanstaand revolutionair en medeauteur van de preambule van de Verklaring, pleitte voor een Assemblée (bestaande uit concrete mensen) die de Grondwet moest kunnen wijzigen. Barnave (een overtuigd Jakobijn) wendde de ‘universele wetten’ niet aan voor ‘het stimuleren van imperialisme en kolonialisme’ (zoals revolutionairen dat volgens de auteur deden, zie p. 238), maar vroeg in maart 1790 net om de Franse Grondwet niét in de kolonies in te voeren (het waren dus niet de universele rechten die een instrument van verdrukking waren, maar precies de afwezigheid ervan). De Grondwet werd niet vergoddelijkt, of in elk geval niet méér dan de auteur dat doet met de volkssoevereiniteit. Diezelfde Grondwet voorzag trouwens uitdrukkelijk in de onschendbaarheid van het staatshoofd. Dat ‘de hemelse oorsprong van de Grondwet’ niet meer dan een stijlfiguur was, werd op 21 januari 1793 in één klap duidelijk, toen het hoofd van Lodewijk XVI in de mand van Sanson belandde, minder dan een week nadat 693 van de 749 afgevaardigden van het ‘soevereine volk’ een doodvonnis hadden uitgesproken (zonder mogelijkheid tot beroep, zo had een meerderheid van 424 gedelegeerden het beslist). De Grondwet stond klaarblijkelijk niet boven het volk. Wellicht had de koning gehoopt dat het wél zo was.
 
Elchardus fulmineert ook tegen de activistische rechtspraak, vooral dié van internationale rechtscolleges. Uiteraard valt over de discretionaire rechterlijke bevoegdheid te debatteren, en de grenzen ervan zijn altijd reden tot bezorgdheid. Maar als rechtbanken en hoven zich in hun vonnissen en arresten hadden beperkt tot het beoordelen van de letter van de wet, en als hun besluiten finaal door een assemblee ongedaan hadden kunnen worden gemaakt, dan bevolkten zwarte slaven vandaag misschien nog de Amerikaanse katoenplantages (of de sweatshops van lucratieve bedrijven) – het is net het ‘activisme’ van het Amerikaanse Hooggerechtshof dat méé een einde maakte aan de knechting van miljoenen mensen (zie: Earl Maltz, Slavery and the Supreme Court, 1825-1861. Kansas University Press, 2009). Aangenomen mag worden dat de auteur het verbod op slavernij en slavenhandel, net als dat op foltering, als wezenlijk voor het mensenrechtendiscours beschouwt? Dat we de behandeling van mensen als waren ze een kudde vee, niet meteen moeten bevorderen, zelfs niet als het soevereine volk dat wenst? Dat kan. Ook als men mensenrechten niet als godgelijk beschouwt.
 
Meesterlijk
In ieder geval is Reset een intrigerend en intellectueel uitdagend boek dat de inspanning van het lezen meer dan waard is. Het verdient een plaats op de boekenplank tussen Thomas Piketty en Michael J. Sandel. De debatten die volgden op de publicatie, aangezwengeld door politici van toen en nu, geven aan hoe minutieus Elchardus de maatschappelijke pijnpunten blootlegt. Het demonstreert ten voeten uit dat hij één van de meest invloedrijke opiniemakers en één van de meest gezagvolle stemmen in het actuele politieke debat blijft. En kennelijk niet alleen het debat dat ter linkerzijde wordt gevoerd.
 
Mark Elchardus: Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie, Ertsberg, Aalter 2021, 606 p. ISBN 9789464369007. Distributie Elkedag Boeken

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri