Poëzie

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2023

Johan Reyniers: Bent u nog in Afghanistan? Gedichten 2011-2021

door Yvan de Maesschalck

Wie houdt van gedichten die over het blad dartelen en toch diep in de werkelijkheid geaard zijn, is bij Johan Reyniers aan het juiste adres. Je zou een boom kunnen opzetten over de vraag of het in Bent u nog in Afghanistan? om gedichten dan wel om allerlei hybride tekstsoorten gaat, maar het feit dat ze ‘gedichten’ genoemd worden, impliceert dat ze wellicht – of toch ook – een lyrische meerwaarde hebben. En dat hébben ze ongetwijfeld. De 44 hier gebundelde teksten zijn soms dialogisch, soms strofisch, soms louter opsommerig, soms zelfs gewoon verhalend, maar altijd weer zijn ze rijmloos en vertonen ze nauwelijks enige opsmuk. Ze zijn stuk voor stuk lichtvoetig, enigszins autobiografisch (voor wie iets van de mens achter de dichter afweet, uiteraard), hoogst ironisch, heel geëngageerd en dus erg maatschappijkritisch.  

Deze gedichten verzoeken de lezer met aandrang erop te reageren of sporen hem aan op een concrete ‘opdracht’ of ‘vraag’ in te gaan. Hoewel ze in een willekeurige volgorde kunnen worden gelezen, vertoont de bundel een cyclisch patroon. Na ‘Dichters uit Sint-Niklaas’, waarin de draak gestoken wordt met de door Dirk van Bastelaere geïntroduceerde notie van ‘de paradigmadichter’ in de (omstreden) bloemlezing Hotel New Flandres (Poëziecentrum 2008) en dat tevens als een poëticale plaatsbepaling fungeert, gaat het openingsgedicht nader in op de vraag wat ‘wij’ – versta, het zogenaamde vrije Westen – in Afghanistan uitrichten en wat dat bijvoorbeeld voor Iran betekent. Het slotgedicht ‘Bent u nog in Afghanistan?’ maakt niet alleen de cirkel rond, maar verduidelijkt ook dat ‘wij’ (allen samen tegen de vijand) een decennium later verschoven is tot ‘u’ (de westerling als individu), terwijl ‘nog’ uiteraard staat voor onbegrip en verontwaardiging: ‘wij’ hadden er niets te zoeken en toch zijn sommigen van ‘u’ er nog altijd. Zoiets.
 
Verontwaardiging is misschien wel de belangrijkste drijfveer van waaruit de gedichten zijn geschreven. De werkelijkheid die Reyniers oproept, is dermate grotesk, absurd of hilarisch dat het vaak volstaat losse feiten of gebeurtenissen naast of onder elkaar te monteren om dat te doen oplichten. Alsof ze gelijktijdig onder een microscoop of vergrootglas worden gehouden. Ze etaleren de schijnwaarden, drogredenen en hypocrisie van het neoliberale bestel of een vertegenwoordiger ervan. Het gedicht ‘De schilderijen van Phaedra Hoste’ laat niets van de vermeende politica en kunstenares heel. De ontmaskering is genadeloos en een bulderlach of wat gegrinnik zal de lezer moeilijk kunnen bedwingen. Gedichten als ‘Goden van vandaag’, ‘1969’, ‘Handelingen waarover je doorgaans weinig leest in gedichten’, ‘42’, ‘Splitsingslied’, ‘Argumenten voor België’, ‘De schilderijententoonstelling van 2017’, ‘Vlamingen die je wel eens in de media tegenkomt’ en ‘Blondines’ zijn heuse litanieën die onverkort hetzelfde ontheiligende of verhelderende effect sorteren.
 
In het uit 20 verschillende segmenten opgebouwde gedicht ‘Voortschrijdend inzicht’, waarin Reyniers’ jarenlange ervaring als theaterdirecteur (onder andere in Brussel en Amsterdam) doorklinkt, heeft nummer 14 de titel ‘Tanden’. Dat begint met het volgende zinnetje: ‘Gedichten moeten tanden hebben’. Dat is uiteraard vooral figuurlijk bedoeld, al zou je dat op basis van wat volgt niet meteen denken. Dat Reyniers’ eigen gedichten in elk geval stekelig, rebels en niet-conventioneel van inslag zijn is onloochenbaar. Dat blijkt niet alleen uit een politiek geladen uitspraak als ‘Militair en cultureel imperialisme = van hetzelfde laken een pak’, waarmee de buitenlandse politiek van ‘Amerika’ (versta de Verenigde Staten) wordt gehekeld, maar ook uit het aandoenlijke gedicht ‘Apollinarus Rex’ bij de honderdste sterfdag van de weergaloze surrealistische/modernistische dichter Guillaume Apollinaire (begraven op Père-Lachaise en onder meer gememoreerd in het kleine museum van Stavelot). Zo getuigt hij: ‘Je bent mijn held, Guillaume, / en zult het altijd blijven’ en haalt hij op een averechtse manier het hele debat over een/de canon overhoop, alleen al door te wijzen op de onderliggende niet-literaire en ideologische argumenten die het al te vaak aansturen. Met een allusie op ‘Un canon, ça ne sert que pour l’artillerie’, noteert hij: ‘ook jij wordt straks / uit de canon van de literatuur gedonderd als zijnde wit, kolonialistisch, seksistisch’. In het gedicht staan de laatste drie woorden onder elkaar. Ze vormen een mini-litanie in een zinderende bundel die recht heeft op veel lezers, zeker als die bereid zijn tot enige interactie.
 
‘Paarden’, het uitgesponnen voorlaatste gedicht biedt daarvoor een uitstekende associatieve kans. ‘Paarden – zo werd wetenschappelijk bewezen – zijn niet zo slim / als varkens’, aldus de openingszin. Wat volgt is een catalogus van beroemde paarden in de literatuur, media en allerlei andere contexten. Volledig kan zo’n opsomming onmogelijk zijn: het gaat tenslotte om Reyniers’ beperkte eigen lijst, en bijvoorbeeld niet om die van mij of iemand anders, al doet het geciteerde vers wellicht spontaan denken aan Guido van Heulendonks Paarden zijn ook varkens (De Arbeiderspers 1995). Een roman die meteen een onbedoelde kanttekening plaatst bij dit gedicht, al lijken varkens, wat hun DNA en hartkleppen betreft, meer op mensen dan op paarden. Wie daaraan zou twijfelen, kan bijvoorbeeld George Orwells Animal Farm (1945) herlezen. Daarin komen varkens én paarden voor en ja, het klopt: varkens zijn veel slimmer dan paarden. Jammer genoeg hebben ze geen of weinig gevoel voor morele normen. Dat schaamteloze gebrek aan ethisch bewustzijn hebben ze met nogal wat mensen gemeen en dat wordt in Reyniers’ bundel op variërende wijze meedogenloos gegispt. Exemplarisch is het ‘Envoi’ waarmee ‘Handelingen waarover je doorgaans weinig leest in gedichten’ besluit:
 
‘Dit gedicht draag ik op
aan Mike McCoy die baanwachter was in Ohio
en aan zijn weduwe
en aan alle mensen die in armoede en tentenkampen
leven
door toedoen van makelaars en speculanten
die daar nooit voor werden gestraft
en nog steeds in villa’s en paleizen huizen
waar ze hun geld tellen en blijven
zeggen:
   ‘Het was inherent aan het systeem,
           ikzelf heb niets verkeerds gedaan
.’
 
Johan Reyniers: Bent u nog in Afghanistan? Gedichten 2011-2021, Fluxenberg, Gent 2023, 94 p. ISBN 9789464519112. Distributie: EPO

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri