‘Eindelijk ook verhalen’ is de ondertitel van Glorie en heerlijkheid,
een verzameling van eerder verschenen en/of recent uitgewerkte verhalen van
Erwin Mortier. In zijn ‘Bij wijze van plechtige uitleiding’ noteert Mortier:
‘De verhalen
in Glorie en heerlijkheid slingerden soms al jaren rond in mijn vrolijke
rommelbak. […] Ik beschouw ze als een volwaardig deel van mijn werk, waarvan ze
de speeltuin of het laboratorium vormen: teksten die plezier scheppen in het
vertellen, in de verf, de taal en het spel van de gedachtegangen. Ze houden de
vingers soepel, bieden mijn schrijversgeest verstrooiing en leeftocht tijdens
de arbeid aan verhalen van langere adem – en ze scheppen genot.’
Of, zoals het, luidt
in het verhaal ‘De dagen en Inger II: De prinses en de erwt’:
‘Want door de dingen te vertellen, door je verbeelding
vleugels te geven, kun je als het ware jezelf ramen en deuren schenken, in
plaats van alleen maar blinde muren en dichtgeschroefde deksels.’
Dat Mortier tot vier
keer toe een deelverhaal inlast over de piepkleine tuinkabouter die samen met
zijn zus in de navel van zijn ‘sterrenstofprins’ woont en van daaruit op
verkenning gaat over het lichaam van de jongen, kadert de overige verhalen die
(vaak) dicht bij een herkenbare realiteit aanleunen, binnen het domein van de
verbeelding, waar droom en werkelijkheid elkaar raken.
Voorop bij dit alles staat de
taalvirtuositeit die Mortiers schrijven blijvend waarmerkt. Vaak, heel vaak heb
ik beelden en zinnen aangestipt die binnen de tekst waarin ze opdoemen, een
eigengereide en onnavolgbare rijkdom uitstralen. Over de in zichzelf gekeerde
Meneer Duchenne uit het verhaal ‘Groeten uit Nieuwvliet’ luidt het: ‘Zijn ogen,
die me even tevoren nog zo doordringend hadden aangekeken, waren nu in schermen
gehuld, alsof het motregende in zijn hoofd.’ Er is de meester die met zijn
leerlingen de natuur in trekt, en weet: ‘De wereld onder onze voeten, jongens,
is een boek met veel gekrabbel in de marges.’ Of als het gaat om een vrouw die
de woorden verhaspelt: ‘Ze likt niet hard genoeg aan de lijm op hun achterkant,
waardoor ze loslaten van de dingen die ze wil benoemen en gaan dwalen.’
In de manier waarop
hij diverse taalregisters aanboort – van verheven tot volks, van archaïsch tot
verengelst – komt Mortier ook vaak geestig uit de hoek. In ‘Mouton retourné’
raakt een dorpspriester in de ban van een van zijn parochianen (‘ik was achtentwintig.
Hij iets jonger’), van het een komt het ander, maar heel vlot verloopt het
allemaal niet: ‘Het duurde een poos voor zijn tractie aansloeg.’ Hilarisch,
ware er niet de onderliggende deernis die eruit spreekt, is het titelverhaal
van de bundel: een kardinaal wordt tot paus gekozen (‘hij moet een van die
Heilige Vaders zijn die verkozen raken louter omdat ze over het hoofd worden
gezien’), maar kan door zijn dwerggestalte niet boven de balustrade van het
balkon reiken op het Sint-Pietersplein waar de menigte gelovigen hem komt
toejuichen…
Onderliggend
motief bij nogal wat verhalen uit Glorie en heerlijkheid is de tijd. In
‘Alle dagen samen’, het slotverhaal uit de bundel, wordt vanuit het standpunt
van een kind een beeld opgehangen van een kleine dorpsgemeenschap. De jongen
trekt zich terug in een wereld van de verbeelding die hij vorm geeft in zijn
tekening(en), ‘hij blaast met het stof dat de punt van het potlood achterliet
op het papier het zand uit de tijd.’ In meerdere verhalen scharniert de tijd en
wordt omgekeken naar wat voorbij is en nu ingekleurd wordt door het gemis. Zo
creëert Mortier een sfeer van verstilling, ‘je mag de uren blijven vouwen,
nooit slaan de dagen dicht.’
Erwin Mortier: Glorie en heerlijkheid, De Bezige Bij, Amsterdam
2023, 314 p. ISBN 9789403128986. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan