Het meisje pikte een paar stevige schoenen in van een
jongen die aan de pokken was bezweken, van haar mevrouw stal ze een dikke
mantel en handschoenen. Ze liet alles achter wat ze kende en vluchtte het fort
uit door een kier in de palissade, ogenschijnlijk te nauw om een mens door te
laten, maar het meisje was van nature klein en knokig, en de honger had haar
helemaal uitgemergeld. Net buiten het kamp liep ze voorbij het lichaam van een
soldaat die ook de gruwelen van het fort had trachten te ontvluchten. Hij was
de keel overgesneden door een oorspronkelijke bewoner van het bos. Het meisje
voelde een enorme dreiging. De mannen van het fort zouden haar wellicht
achterna komen en in het verborgene van de wildernis wachtten andere, onbekende
gevaren.
‘Het
meisje rende voort door de nacht; de kou, het donker, de wildernis, haar angst
en de immensiteit van haar verlies, al die dingen samen sleten het ik dat ze
ooit had gekend af tot niets.’
De plek die het meisje ontvlucht, is James Fort, het latere
Jamestown, de eerste permanente Britse nederzetting in Virginia, aan de
oostkust van Amerika. Het wordt belegerd door de inheemse bewoners en van de
eerste kolonisten, die begin 17de eeuw in James Fort arriveerden,
stierven in de winter van 1609 zo’n tachtig percent de hongerdood. Het is aan
dat drama dat het meisje tracht te ontkomen en daarvoor wisselt ze het gapende
gebrek van de hongertijd voor de onbekende verschrikking van de wildernis. Haar
plan is om de Franse kolonies in Canada te bereiken. Ze heeft geen idee van de
omvang van die reis, ze weet alleen dat ze, als ze in het fort blijft, ten dode
is opgeschreven. In de wildernis heeft ze misschien een kans op een leven.
Misschien,
want ze is aan een helse tocht begonnen, zonder uitrusting in de winterkou. Ze
bouwt geïmproviseerde schuilplaatsen, eet wat ze op haar weg vindt – in het
beste geval kan ze een vis of eekhoorn vangen, of vindt ze wat verdroogde
bessen, als het moet eet ze larven of kauwt op boomschors – en is bij elke stap
die ze zet, op haar hoede voor mogelijke dreiging van achtervolgers, of van het
lokale Powhatan-volk. Haar angst voor mensen is groter dan haar angst voor de
wildernis. Ongedierte nestelt zich in haar haar en in alle plooien van haar
lichaam. Ze wordt ziek, biedt zichzelf, totaal uitgeput en stervensbereid, als
maaltijd aan een berin met jongen aan. Ze wacht gelaten tot het dier haar zal
doden, maar ‘het ogenblik rekte tot het brak.’
Het waarom van haar tocht kom je
maar mondjesmaat te weten. Gaandeweg haar overlevingstocht komen bij het meisje
herinneringen boven, waardoor je inkijk krijgt in haar levensverhaal. Ze is een
vondeling, uit het weeshuis gehaald om als huishoudhulp te gaan dienen bij een
gegoede familie. Haar geschiedenis verklaart waarom ze geen echte naam krijgt
in het verhaal. De nonnen in het weeshuis noemden haar ‘Lamentationes’, haar
mevrouw noemde haar ‘Zed’, naar haar overleden huisdier, een aapje. Mevrouw was
op zoek geweest naar een ‘vervangend huisdier’ en dat werd zij dus. Ze mocht
aan het voeteinde van haar bed slapen, want mevrouw had last van koude voeten
en ‘voor zo’n schriel nietig ding als Zed was een voetenwarmer zijn een even
goede bestemming als iedere andere.’ Namen geven is macht uitoefenen. Namen
geven is ook wat het meisje in de wildernis tracht te doen. De dingen benoemen creëert
een context en geeft haar kracht om verder te gaan, maar er zijn grenzen aan:
‘Ze wilde
zichzelf een nieuwe naam geven, een die voortkwam uit haar worsteling met dit
nieuwe land. Het voelde verkeerd om naamloos door deze wildernis te trekken,
het voelde alsof ze huidloos door de wereld ging. Maar geen naam die bij haar
opkwam, leek passend. […] Naamloos en ongebonden trok ze verder door de
wildernis.’
Lauren
Groff verhaalt gedetailleerd en in een bezwerend ritme de steeds herhaalde
overlevingspogingen van het meisje op deze hallucinante, koortsachtige tocht.
Op geen enkel ogenblik heeft ze uitzicht op redding. De gevaren van de
wildernis betekenen niets in vergelijking met haar vrees voor mensen. In de
eerste plaats voor de mannen uit het fort – het duurt tot het einde van de
roman voor je een volledig beeld van de ontmenselijking daar krijgt --, maar
ook voor de leden van het Powhatan-volk, van wie ze af en toe een glimp opvangt.
Ze realiseert zich gaandeweg dat zij geen bedreiging voor haar vormen, dat ze
haar hier dulden, ook al heeft ze geen hulp van hen te verwachten. Ze is een
vreemdeling in hun land, heeft zich ‘aan dit oord opgedrongen en hun
aanvaarding van het feit dat zij hier was was genadegift genoeg.’
De kolonisten waren
gekomen om een beschaving te stichten in de wildernis, maar het heeft alleen
geweld voortgebracht en het verlies van menselijkheid. Het meisje ervaart dat
de tegenstelling tussen wild en beschaving in het voordeel van het laatste niet
opgaat. Ze wordt naarmate ze verder dwaalt meer en meer opgeslorpt door de
wildernis, tot het onafwendbare einde, wanneer ze een wordt met de aarde, de
lucht en de wind.
De weidse wildernis verhaalt van een grimmig,
meedogenloos leven in een plastische, gedragen taal:
‘Ze lachte om zichzelf, maar
niet hardop, alleen met haar adem, zodat de pijnschichten niet over haar
schedelrand morsten.’
Het is een krachtig en beklijvend boek, het lezen
een zintuiglijke ervaring die je de ontbering, de onvoorstelbare pijn en angst
laten voelen, zien en ruiken. Ondanks het repetitieve karakter en het
uitblijven van hoop op redding, jaagt het verhaal je voort in het lezen, met af
en toe toch een enkel ogenblik van mentale rust -- voor het meisje en voor de
lezer – waarin de overweldigende pracht van de wildernis de onafwendbare
ondergang even van de voorgrond af haalt.
Lauren Groff: De weidse wildernis,
De Bezige Bij, Amsterdam 2023, 268 p. ISBN 9789403128375. Vertaling van The
vaster wilds door Lucie Schaap. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan