Julia Schoch begint haar roman met een droge
vaststelling. ‘Eigenlijk is het heel eenvoudig: ik ga bij je weg.’ Die nuchtere,
emotieloze verteltoon blijft een constante in de hele tekst. Het zou een lange
brief kunnen zijn, een langgerekte jammerklacht om het teloorgaan van een
liefde. Met vaak verrassende cursiveringen als om de lezer te wijzen op een
detail dat we makkelijk over het hoofd zouden kunnen zien, maar dat voor de
auteur wel belangrijk is, of was. De naamloze ik-verteller spreekt haar
naamloze partner aan in de jij-vorm. Halverwege zegt ze in dat verband over de
roman die ze had willen schrijven dat ze het vrijpostig vindt om personages een
naam te geven. Omdat je daarmee ingrijpt in het leven van de echte mensen van
wie je de naam leent. ‘Door ze tot romanpersonage te verheffen misken je ze in
het echte leven. Het is alsof je te midden van spoken leeft, alsof je zelf een
spook bent.’ De zienswijze van de ik-verteller is behoorlijk radicaal en
hoekig. ‘Werk beschouwde ik als iets voorlopigs. Het was tijdverdrijf,
bungelend aan de periferie van mijn aandacht, die alleen uitging naar ons
beiden.’ Van bij het begin stelt ze zich afhankelijk op van haar vriend, die ze
leert kennen op de universiteit. Ze ziet alles door zijn ogen, ze verafgoodt
hem en koketteert met het Bonnie-en-Clyde-gehalte dat ze uitstralen naar de
buitenwereld.
Het plan voor de nooit
geschreven roman vat ze samen op een briefje: ‘Ze leerden elkaar kennen. Ze
waren smoorverliefd op elkaar. Hun liefde veranderde. Ze waren aan elkaar
gewend. Ze kenden elkaar niet meer. En toen?’ Toen werden ze overspoeld door de
werkelijkheid. Na een aantal vage aanwijzingen in een grofweg chronologisch
verslag waarbij de ik-verteller regelmatig teruggrijpt naar de beginperiode, komen
ook de kinderen expliciet voor in het verhaal. Die geeft ze evenmin een naam.
Ze heeft het over het jongste of het oudste kind en de vloedgolf aan
huishoudelijk werk dat het hebben van kinderen met zich meebrengt. ‘Wat ik
vervelend vond van die telkens terugkerende handelingen was dat je niet kon
vertellen wat je had gedaan. ’s Avonds zaten ze aan elkaar vastgeplakt en lag
de dag achter je als een klont griesmeel, grijs en taai, waar geen enkele
gebeurtenis uitsprong.’ Zonder namen wordt deze tekst een bijna theoretische
analyse van een liefdesrelatie die erodeert onder de mokerslagen van de
realiteit. Een realiteit die af en toe concreet wordt gemaakt in tijd en ruimte
– het verhaal speelt zich af in Oost-Duitsland tegen de achtergrond van een
aantal historische gebeurtenissen van de burgeroorlog in Joegoslavië tot de aanval
op Oekraïne – maar die tegelijk invulbaar is met andere verhalen, met ieders
eigen verhaal. Het zorgt voor een universele dimensie, want denken we niet
allemaal dat onze prille liefde bestand is tegen de eeuwigheid?
Haar aanvankelijke,
extreme focus op hun liefde slaat langzaam om in een extreme focus op het
vernietigen van wat er nog over is van hun liefde, alsof ze er opzettelijk een
eind aan wil maken omdat de hartstocht verdampt is. Met schrijnende humor neemt
ze zichzelf en haar verwelkende liefde genadeloos op de korrel. Over haar man
schrijft ze: ‘Een tijdlang heb ik je manier van doen bestudeerd. Het patroon
fascineerde me in zekere zin. Ik zette een schoen in de keuken, ging zitten en
wachtte af. Een onderzoekster die waarneemt hoe het dier in de val loopt. Je
kwam binnen, daarna een geluid en je woedende kreet: kan dat ding hier weg?’ En
over haar groter wordende kinderen: ‘We klopten op de deur om te vragen of ze
nog leefden.’ Sommige dingen zijn zo herkenbaar. In zekere zin houdt Julia
Schoch de lezer een spiegel voor: Hoe zit het met je eigen relatie die ook als
eeuwigdurend is begonnen? En hoe zit het met het parcours dat je zelf als mens
hebt afgelegd? Ben je op een mooie manier ouder geworden? Wijzer? Of net
verzuurd? Precies omdat de schriftuur van de roman heel sec is, dringt die
afstandelijke kijk zich ook op aan de lezer. Dat kan soms wat bloedeloos of al
te cerebraal lijken, maar literair en intellectueel blijf je alleszins niet op
je honger. Overigens heeft de vertaalster gezorgd voor mooi, vlekkeloos
Nederlands.
Julia
Schoch: Het liefdespaar van de eeuw, De Arbeiderspers Amsterdam 2024,
237 p. ISBN 9789029552066. Vertaling van Das Liebespaar des Jahrhunderts door
Josephine Rijnaarts. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan