In de intro bij Sapporo
Blues, de bundel waarmee hij bij uitgeverij P debuteerde in 2002, verwijst
Bart Stouten naar de genese van zijn dichterschap: ‘De’ liefde, (‘de’ jongen’),
God, ‘de’ poëzie, ‘de’ woorden over al die essentiële behoeftes. ‘Toen begon ik
te schrijven, over Yasunori, de eerste Japanner die ik ontmoette in
Zwitserland, toen in zeven was; dat is de nucleus van de tekst die alle andere
herinneringen heeft aangetrokken: mijn reizen naar Japan, mijn seksuele
ervaringen waarvan er één (de avond met Kazuo) heel sterk is blijven
nazinderen, mijn zoektocht naar de ultieme poëzie […].’ De ondertitel van de
bundel, ‘kimi ga hoshii’, ‘ik heb je nodig’, houdt de suggestie in van de
noodzaak van waaruit de dichter zijn tekst toentertijd concipieerde. Een
gedicht uit de bundel Een boek van tijd (P 2009) sluit daar naadloos bij
aan in de terugblik op het jaar 1993, het moment van Stoutens tweede Japanreis
en zijn bezoek aan Kazuo (duidelijk is dat het verdroomde personage van
Yasunori vervloeit met dit van Kazuo):
‘de jongen, verwaarloosd en
gedrogeerd
wrijft zich de ogen uit wanneer hij zijn kamer
van karton verlaat om een ontbijt te assembleren
in de
agressieve kleuren van Shinjuku.
[…]
Tussen miljoenen
wensen die klimmen en dalen
viert hij zijn stille
overwinning in de rush,
op de trappen van verguisde carrières.’
Nu, dertig
jaar later, schrijft Bart Stouten in zijn roman Zonde van de hemel een
lange brief aan Yasujiro-san (de toevoeging -san bij de naam wijst in de
Japanse cultuur op het respect waarmee iemand wordt benaderd). Het is een in
weemoed gedrenkte herinnering (‘misschien was geluk een ijsberg, drijvend in de
pijn van het bestaan’) binnen een autofictief verhaal over de ontmoeting met de
jongen die de ik de weg heeft geopenbaard naar de beleving van zijn geaardheid.
De woorden weven een net van taal rond werkelijkheid en verbeelding, het
schrijven is in wezen ‘een manier om werelden op te roepen die alleen in de
verbeelding bestaan, maar door de kracht van woorden tot leven kunnen worden
gebracht’.
Bart
Stouten dringt diep door in de tijd, hij keert terug naar zijn eerste
ontmoeting met Yasujiro en naar de vroegste sporen van zijn fascinatie voor
Japan in een tekst die de figuur van Yasujiro moet memoreren, die verkoos als
dakloze door het leven te gaan omdat hij de ratrace van het moderne Japan
achter zich wilde laten en er finaal voor koos uit het leven te stappen. Het
blijft voor de lezer niet altijd even voor de hand liggend om klaar te zien in
het web van (vaak duistere) relaties die worden beschreven: er is onder meer de
figuur van no-actrice Akemi, die als hermafrodiet haar weg moet zien te vinden
binnen de structuren van de Japanse samenleving en ook een verhouding had met
Yasujiro.
Ook
al op zijn reis maakt de ik verder kennis met een aantal nabije vrienden van
Yasujiro die mede een licht werpen op de duistere kant van het Japan. Het is en
blijft, zoals de titel van de roman lijkt te suggereren, ‘zonde van de hemel’
die hier naar aardse dimensies wordt teruggebracht: hemel en aarde, licht en
donker, beide kanten van het Japan dat de auteur meedraagt in zijn verbeelding.
De rijkdom aan motieven maakt van de roman een indringend leesavontuur: er is
de regen die blijft neer gutsen, maar evenzeer de lenteregen die de bloesems
(het traditionele beeld van Japan) laat openbloeien; er zijn de krekels die hun
lied zingen en in de Japanse cultuur een onvervangbare plaats innemen. Er zijn de
beertjes die geschonken worden om iemand recht te doen die fout werd behandeld.
Met
reminiscenties aan het oeuvre van cineast Yasujro Ozu schrijft Bart Stouten
over ‘de schoonheid en kwetsbaarheid van het leven’, de idee die letterlijk
wordt aangereikt in het beeld van de kintsugi-kunst, ‘de methode om gebroken
aardewerk te repareren met een speciale, gouden of zilveren lak. […] In plaats
van de geschiedenis te verbergen worden de barsten en breuken benadrukt en
gevierd.’ Het geheel houdt een terugblik in die hem terugvoert naar dat ene
moment in Engelberg, toen hij zeven was en daar de Japanner ontmoette, ‘het was
misschien de enige keer in mijn leven dat ik vriendschap aan den lijve als het
allerkostbaarste ervoer.’
Dan openbaart zich ten volle de betekenis van de roman,
waarin het rouwproces een kans krijgt: ‘Daar zijn de vroege jaren negentig, die
er zonder mijn Ozu-fantasme heel anders hadden uitgezien. Daar is mijn jeugd,
mijn astma, de jongen in Engelberg, en, veel verder nog daarvandaan, de eeuwige
schoonheid van de Fujiyama.’
Bart Stouten: Zonde van de hemel, Pelckmans, Kalmthout 2024,
318 p. ISBN 9789464342703
deze pagina printen of opslaan