Eind 2021 – de exacte datum wordt nergens vermeld, maar op pagina
144 van haar roman Autobiografie van mijn lichaam vermeldt Lize Spit
(1988): ‘Tot mijn drieëntwintigste, tot dat ene mailtje met als onderwerp
‘mededeling’, houd ik in al onze gesprekken jouw onvermogen om jezelf uit te
drukken intact’. In de WhatsAppgroep ‘Broertje&zusjes’ verschijnt een
bericht van haar moeder, waarin ze haar kinderen ervan op de hoogte brengt dat
ze slokdarmkanker heeft en dat ze daarnaast na veertig jaar huwelijk zal
scheiden van hun vader Fred, ‘ze zullen zichzelf bij elkaar weghalen’. De schok
is groot voor Lize die het bericht zowat direct interpreteert vanuit de
schrijversmentaliteit die ze zich eigen heeft gemaakt:
‘Wat schrijven is: de witte
bloedcel. Het schadelijke deeltje bestrijden door het in te kapselen, elk
vreemd of niet te controleren gevoel insluiten in taal en langzaam afvoeren. […]
Ik ben geen dochter die een mailtje leest, ik ben de schrijver die de dochter
observeert die het mailtje heeft gelezen.’
Het is deze confrontatie met de
lichamelijkheid en de eraan verbonden aftakeling van haar moeder die de auteur
even nadrukkelijk haar eigen omgang met haar lichaam in kaart doet brengen. In
een breed uitlopend geheel van pakweg 400 pagina’s, waarin de rechtlijnige
chronologie van het ziekteproces van de moeder doorlopend wordt doorsneden door
herinneringen van de auteur aan haar kindertijd, haar jeugdjaren en de situatie
waarin ze zich momenteel bevindt (haar huwelijk met de schrijver Rob van
Essen), krijgt de lezer de eigenzinnige autobiografie van Lize Spit aangereikt.
Eigenzinnig, want benaderd en geïnterpreteerd vanuit de lichamelijkheid.
In haar tekst gaat
Spit, onder meer door het gebruik van de jij-vorm binnen een aantal passages,
het gesprek aan met de moeder dat ze in wezen nooit heeft kunnen voeren. Zonder
terughoudendheid, tot de diepste vezels van de pijn die altijd aanwezig is
geweest in haar leven, legt Lize Spit de tragiek bloot van haar moeder: hoe die
verslaafd raakte aan de drank, haar opname in ontwenningsklinieken, haar
onvermogen hoe dan ook de cocon van eenzaamheid te doorbreken waarin ze zich
had teruggetrokken. Door het portret heen van de moeder, dat definitief
voltooid zal worden met de beschrijving van haar laatste levensdagen, weeft
Spit het relaas van haar persoonlijke Werdegang in het leven. Hoe zij het
blijvend lastig heeft gehad met haar eigen lichaam – een schimmelinfectie die
voor ondraaglijke jeuk zorgde en, zoals later zal blijken, te maken had met diabetes, haar
angstaanvallen en de drang zichzelf pijn te doen – het wordt tot in de kleinste
details uiteengezet. Over alle feitelijkheden heen blijft de schrijver mee het
verloop van haar tekst bepalen. Zo staat er deze belangrijke bedenking: ‘taal
is de overloopbak voor mijn schaamte geworden’.
Wat het lezen van Autobiografie
van mijn lichaam alles bij elkaar tot een boeiend avontuur maakt, is de
manier waarop Spit het rechtlijnige van een (klassieke) autobiografie heeft
doorbroken, zowel wat het tijdsverloop betreft als het aanwenden van specifieke
tekstvormen. Zo staat – enigszins verloren binnen het geheel, meen ik – tot
drie keer een overzicht van de dagboeknotities die Spit als kind maakte: het
zijn korte bedenkingen, vaak met de argeloosheid van een kind, dus met de
onvermijdelijke taal- en spellingfouten erbij, genoteerd, maar weinig relevant
voor de lezer. Of het moest zijn dat een bedenking als ‘mama is opgenomen met
een zere keel en ze is nog altijd moe. ik ben een beetje ongerust over haar’
uit het dagboek 1999 al een soort vooruitwijzing kan zijn voor het latere
ziektebeeld van de moeder. En dan weet de lezer ook dat Lize Spit in de eerste
plaats over zichzelf schrijft vanuit het besef ‘dat ik mijn lichaam nooit meer
zou kunnen loslaten, maar dat ik er ook nooit meer mee zou samenvallen.’
Lize Spit:
Autobiografie van mijn lichaam, Das Mag, Amsterdam 2024, 389 p. ISBN
9789493320888. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan