In 1938 publiceerde
cultuurhistoricus Johan Huizinga zijn werk Homo Ludens waarin hij het
spelelement in de cultuur analyseert. Nu, in 2024, bezorgt Huizinga-kenner
Anton van der Lem een editie in de hedendaagse Nederlandse spelling, aangevuld
met 120 illustraties, de diesrede van Huizinga uit 1933 waarin hij zijn ideeën
over spel en cultuur al het licht laat zien en een wegwijzer met een korte
biografie van Huizinga en uitleg over het ontstaan van de tekst tegen de
achtergrond van de jaren dertig. De timing kon niet beter zijn: Huizinga beschouwde
echte beschaving als fair play en hij zag in de wereld om hem heen hoe fair
play door propaganda en commercie onder druk kwam te staan. Ook in de
huidige wereld van sociale media en globalisering kan de vraag gesteld worden
wie er nog een eerlijk spel speelt.
In deze recensie zal ik eerst
een korte samenvatting geven van de inhoud van Homo Ludens, vervolgens
zal ik ingaan op de vraag wat de actuele waarde is van de ideeën van Huizinga
over spel en cultuur om te eindigen met de toegevoegde waarde van de
illustraties en de wegwijzer.
De spelende mens
Spel is volgens
Huizinga vóór alle cultuur aanwezig, het gaat eraan vooraf. Dieren en jonge
kinderen spelen immers ook, zonder dat hen dit geleerd is. Cultuur wordt
volgens Huizinga ‘in haar oorspronkelijke fasen, gespeeld. Zij ontspruit niet uit
het spel als een levende vrucht die zich losmaakt van het moederlijf, zij
ontplooit zich in spel en als spel.’
Het spel speelt een belangrijke
plaats in onze cultuur: denk aan het bordspel, het dobbelspel, het kansspel,
maar ook aan het toneelspel en zelfs het minnespel. Muziek wordt gespeeld en
sportwedstrijden ook. De stelling van Huizinga is echter niet dat spel een
belangrijke activiteit is in het cultuurleven, hij gaat veel verder dan dat en
legt het spel aan de basis van cultuur. Dat wil echter niet zeggen dat spel
door een evolutionair proces tot cultuur wordt. Cultuur blijft qua karakter,
vorm en stemming een spel. In de woorden van Huizinga: ‘In die twee-eenheid van
cultuur en spel is het spel het primaire, objectief waarneembare, concreet
bepaalde feit, terwijl cultuur slechts de kwalificatie is, die ons historisch
oordeel aan het gegeven geval hecht.’
Om te laten zien hoe het
spelelement een cultuurscheppende rol speelt, haalt Huizinga voorbeelden aan
uit onder andere de Griekse, Romeinse, Arabische, Germaanse en Chinese cultuur.
Zo laat hij zien dat het spel-element alomtegenwoordig is. Daarna behandelt hij
hoofdstuk voor hoofdstuk het spel in samenhang met verschillende zaken, zoals
de rechtspraak, de krijg, de poëzie en de kunst. Hij schuwt er niet voor om ook
ernstige zaken als oorlog, rechtspraak en godsdienst langs de meetlat van zijn
theorie te leggen. Daarmee wil hij echter niet zeggen dat deze zaken slechts
een spelletje zijn. Integendeel, hij benadrukt zelfs het belang van ernst: wie
het spel niet ernstig neemt, kan het spel niet spelen.
Huizinga's cultuurkritiek
Het interessants zijn naar mijn mening de laatste twee
hoofdstukken van het boek, waarin Huizinga, bekend als criticus van zijn eigen
tijd, in vogelvlucht verschillende tijdperken naloopt om te eindigen met zijn
eigen tijd. Hij constateert dat er in de negentiende eeuw weinig plaats is voor
de spelfunctie als factor in het cultuurproces. Dat komt volgens hem door de
‘beschamende misvatting’ dat ‘de economische krachten en het economisch belang
de gang der wereld bepalen.’ In zijn eigen tijd ziet hij dat het verdwijnen van
het spelelement verder doorzet. Neem als voorbeeld de sport die ooit onderdeel
uitmaakte van gewijde feesten en die in de jaren 1930 door systematisering en
disciplinering juist het spelgehalte verliest. Kijk bijvoorbeeld naar
professionele sporters, bij wie volgens Huizinga ‘het spel geen spel meer is.’
Het verlies van het spelelement ziet Huizinga ook in de kunsten waar
mechanisering, reclame en vooral effectbejag de boventoon voeren.
Huizinga laat zich
echter het meest kritisch uit over het maatschappelijk leven, dat volgens hem
leidt aan ‘puerilisme', waarbij men zich naar maatstaven van de
puberteitsleeftijd gaat gedragen. Concreet noemt Huizinga, de ‘behoefte aan
banale verstrooiing, de zucht tot grove sensatie, de lust aan massavertoon,
maar ook ‘de levendige clubgeest met zijn aankleven van zichtbare
onderscheidingstekens, formele handgebaren, herkennings- en
aankondigingsgeluiden (yells, kreten en groetformules), het optrekken in
marspas en marsorde enz.’
Hij spreekt nergens expliciet over de opkomst van totalitaire
staatsvormen, maar voor wie bovenstaande opsomming leest moge duidelijk zijn
welke ontwikkelingen in zijn eigen tijd Huizinga bedoelde. Hij eindigt zijn
boek dan ook met wat ik interpreteer als een waarschuwing én een oproep.
Cultuur kan volgens Huizinga niet zonder het spelgehalte, het zal altijd
volgens bepaalde regels gespeeld moeten worden. Echte beschaving is daarom fair
play. In zijn eigen tijd ontwaart hij echter vals spel in de vorm van
propaganda. Waar een echt spel een doel in zichzelf heeft, ligt er bij
propaganda achter de maskerade van het spel andere doeleinden verborgen. Dit
vals spel houdt zich niet aan de regels die door rede, menselijkheid en geloof
zijn voorgeschreven.
Een optimist als Huizinga kan zijn boek echter niet in mineur eindigen. Het
spel zelf is slecht noch goed, maar de mens die het spel speelt dient het
geweten als toetssteen te nemen. Hij eindigt zijn boek met de oproep op
waarheid, gerechtigheid, erbarmen en vergeving altijd mee te laten spelen.
Homo ludens
in 2024
Zoals ik al zei, is deze editie een goed getimede
heruitgave. Huizinga's algemene analyse van het spel als cultuurscheppende
factor kan op basis van nieuw historisch en sociologisch onderzoek vast verder
aangevuld worden, maar is nog steeds waardevol als basis voor het denken over
cultuur. De actuele waarde van Homo ludens ligt echter vooral in de
laatste hoofdstukken waar Huizinga de stap maakt van cultuurgeschiedenis naar
cultuurkritiek. Een stap die in de huidige geesteswetenschappen, die steeds
meer gemodelleerd zijn naar de objectiviteit van de natuurwetenschappen, minder
gemakkelijk gemaakt zal worden, maar die wel noodzakelijk is wil de
geesteswetenschap niet monddood zijn.
Bij het lezen van de laatste
hoofdstukken heb ik me meerdere keren afgevraagd of het nog wel ging over de
jaren dertig van de vorige eeuw. Zo sterk deed het boek me denken aan onze
hedendaagse tijd. Ik denk hierbij aan de banale verstrooiing van moderne media
die verslavend werken en tegelijkertijd kritisch denken belemmeren, aan de
zucht naar sensatie op sociale media waar algoritmes posts die polariseren prefereren
boven posts die de gouden middenweg zoeken, maar ook aan zichtbare
onderscheidingstekens als MAGA-petjes en formele handgebaren als een Hitlergroet.
Kortom, Huizinga's
analyse van zijn tijd, kan ook een blik werpen op onze eigen tijd. Hebben wij niet
ook last van valsspelers, die veinzen het spel te spelen maar elke notie van fair
play vergeten zijn? En hoe verhouden in onze tijd de valsspelers – die de
illusie van het spel in stand houden – zich tot de spelbrekers die de zich
tegen de regels verzetten als die niet fair zijn?
De editie
Anton van der Lem, die al
eerder de geïllustreerde editie van Herfsttij der
Middeleeuwen
het licht liet zien, heeft allereerst de toegankelijkheid van Huizinga's werk
vergroot door de hedendaagse Nederlandse spelling toe te passen en door citaten
te vertalen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat het boek nu makkelijk is
geworden. Het is uiteraard gemakkelijker te lezen dan in de originele versie,
maar het blijft nog steeds een lijvig en abstract werk. Ook in Huizinga's eigen
tijd werd Homo Ludens gezien als een stuk minder toegankelijk dan zijn
andere geschriften.
Daarnaast heeft Van der Lem het
boek voorzien van 120 illustraties. Deze afbeeldingen hebben naar mijn mening
twee doelen. Ten eerste illustreren die afbeeldingen iets dat Huizinga noemt in
zijn tekst. Ze geven daardoor context bij Huizinga's verhaal en theorie. Ik
noem wat voorbeelden: een Griekse vaas met een afbeelding van de vijfkamp bij
de Panathenaeën, een Tlinkit-bijl voor het ruilverkeer in de potlatch, een
rituele herverdeling van goederen waar Huizinga lang bij blijft stilstaan en
een affiche met de Belgische wielrenner Romain Maes die in 1934 de Tour de
France won, maar wiens spel volgens Huizinga geen spel meer is. Deze
voorbeelden tonen ook de breedte van de onderwerpen van de illustraties aan en
laten zien dat Van der Lem uitgebreid onderzoek heeft moeten doen om passende
afbeeldingen te vinden.
Ten tweede zijn er ook afbeeldingen die context geven bij
de wereld van Huizinga, zoals foto's van zijn rondreis door Amerika in 1926 of
een foto van de Leidse hoogleraren bij de opening van het Internationale
Oriëntalistencongres in 1931. Deze foto's tonen de wereld en het netwerk van
Huizinga. Deze combinatie van afbeeldingen die aan de ene kant het geschrevene
illustreren en aan de andere kant de wereld van de schrijver inzichtelijk
maken, zijn een goed afgewogen keuze geweest van Van der Lem.
Van der Lem heeft zijn uitgave
voorzien van een ‘wegwijzer', waarin hij meer informatie geeft over de achtergrond
van Johan Huizinga, het ontstaan van Homo ludens en de verhouding tot
andere teksten van Huizinga, zoals zijn dieslezing uit 1933 waarin hij al een
eerste uiteenzetting geeft van de ideeën die later terug zullen komen in Homo
ludens en zijn werk In de schaduwen van morgen, een uitgave uit 1935
gebaseerd op zijn rede ‘Crisis der cultuur’ waarin hij maatschappelijke
problemen analyseerde, zoals de economische crisis, de afstomping door de
opkomst van radio, film en reclame en de opkomst van totalitaire regimes in
Europese landen.
Deze wegwijzer is een waardevolle toevoeging, allereerst omdat niet
iedere hedendaagse lezer bekend zal zijn met Huizinga en zijn andere werken.
Van der Lem plaatst Homo ludens in zijn historische context en maakt
daarmee duidelijk hoe sterk Huizinga zijn oproep om het geweten als toetssteen
te blijven gebruiken meent. Tekenend is zijn optreden op 11 april 1933 wanneer
hij als rector van de universiteit van Leiden op een internationale
studentenconferentie Johann von Leers, een antisemitisch propagandist, de deur
wijst, maar niet zonder hem de essentiële vraag gesteld te hebben: ‘U hebt toch
een geweten?’
Conclusie
Het mag duidelijk zijn, dat ik Homo ludens, hoewel het
geen ludiek werk is, de moeite van het lezen waard vind, zowel als het gaat om
de algemene analyse van de samenhang tussen spel en cultuur, als om de
cultuurkritische houding van Johan Huizinga. Anton van der Lem heeft met deze
editie het boek toegankelijk gemaakt en met illustraties en wegwijzer van extra
betekenis voorzien.
Johan Huizinga, Anton van der Lem (red.): Homo
ludens: Proeve ener bepaling van het spel-element der cultuur, Querido,
Amsterdam 2024, 461 p. : ill. ISBN 9789021489421. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan