Mario Vargas Llosa die mee aan de wieg stond van de Latijns-Amerikaanse
literaire opbloei in de tweede helft van vorige eeuw en die mede daarvoor in 2010
de Nobelprijs voor Literatuur toegekend kreeg, is zowel kroniekschrijver als
politicus als romancier. Op een leeftijd die aanschurkt tegen de negentig en
met zowat twintig opgemerkte romans achter zijn naam, wil hij nu als afsluiter
een laatste verhalend werk aanbieden, gewijd aan de Peruaanse muziek die hij
zeer in het hart draagt. Niet zo zeer om de muziek als zodanig, maar om de kans
die hij daarin ziet dat die een verbindend element kan betekenen in de
eenwording van een alsnog hopeloos verdeeld Peru. De politieke microbe in
Vargas Llosa -- die jaren geleden zelfs een gooi deed naar het presidentschap
van zijn land -- blijft dus naarstig zijn schrijven bepalen.
Maar het verhaal dat nu voorligt,
mag dan al de talloze variaties in de Peruaanse volksmuziek tot thema hebben, Vargas
Llosa is allereerst een begenadigd
verteller, en dus zinde het hem niet om een koel academisch overzicht te
geven van wat de o zo verscheiden regio’s en de o zo verscheiden
bevolkingslagen in de loop der jaren aan muziek hadden voortgebracht.
Spitsvondig als hij is inzake romanconstructie werkt hij naast elkaar twee
verhaallijnen uit: de ene essayistisch van opzet (door hemzelf als ‘traktaat’
bestempeld) waarin hij het volkse muziekgebeuren historisch en ruimtelijk onderbouwt
en zijn eigen visie daarover poogt te formuleren; de tweede lijn puur verhalend,
over de inspanningen die zijn fictieve hoofdfiguur Toño doet om die visie aan
de goegemeente te slijten. Op de laatste 7 hoofdstukjes na (van de 37) worden
beide lijnen alternerend met elkaar gepresenteerd.
Bepaald handig is de manier waarop
de auteur beide lijnen in elkaar doet overlopen. Beide lijnen behandelen
hetzelfde thema, met name de Peruaanse muzikale scene. Maar terwijl in de ene,
de ‘traktaat’-lijn, de variëteit van vormen en de historische context worden aangedragen
-- vanuit het heden tot de Inca’s en weer terug – ontwikkelt de andere
verhaallijn zich volledig op het niveau van de fictie. Met name voert Vargas
Llosa daarin een ambitieuze journalist ten tonele, Toño Azpilcueta
genaamd, die zich passioneel verdiept in de Peruaanse muziek en daarover een lijvig
boek schrijft, met daarin opgenomen een (betwiste, zo blijkt) theorie over de
rol van de volksmuziek in het Peru van heden. Helaas, hoe groot ook zijn inzet
moge zijn, Toño’s boekproject loopt niet van een leien dakje. Eerst lijkt het boek
geen interesse op te wekken, dan loopt het storm; om vervolgens weer te
verzanden in allerlei gekrakeel. ‘De vijandigheid van de intellectuelen jegens
mijn ideeën kan maar één ding betekenen. Zij willen dat Peru een verdeeld en
vijandig land blijft, zij willen dat wij vreemden voor elkaar blijven. En zij
weten dat mijn mislukking de mislukking is van het project dat eenheid en vrede
zou brengen voor de Peruanen’. Weliswaar is hier een fictieve Toño aan het woord,
maar door diens ontgoocheling heen is het Vargas Llosa die zijn (Peruaanse)
lezers aanspreekt,
Toño
Azpilcueta dus als Vargas Llosa’s alter ego. Of anderszins: Toño als woordvoerder van de
auteur, in een ultieme indirecte poging om een intellectueel debat te openen
over de kapitale vraag die zich voor hem stelt en die luidt: of de
‘criollo’-muziek louter amusement is of juist veel meer, met name de basislegering
voor een maatschappelijke eenwording van alle rassen, kleuren en talen. In Peru
in een hopelijk nabije toekomst, nadien wie weet in de hele wereld. Voor Vargas
Llosa, de idealist en would-be wereldverbeteraar, is het antwoord daarop alvast
duidelijk.
Deze
nieuwe roman van de befaamde literatuuricoon kan twee soorten lezers
aanspreken. Aan de ene kant de lieden die Peru en in het bijzonder de Peruaanse
populaire muziek een warm hart toedragen. Zij krijgen een grondig gefundeerd
exposé voorgeschoteld van het nationale muziekgebeuren vroeger en nu, dermate
gedetailleerd dat de vertaler (die het zelf ook niet altijd eens is met de
geopperde stellingen) in een uitvoerige woordenlijst de lezer tegemoet komt
(gelukkig maar). Aan de andere kant de literatuurliefhebbers, zij die van
Vargas Llosa een degelijk, handig geconstrueerd verhaal met de nodige epische
spanning verwachten. Ook zij worden op hun wenken bediend. Alleen spijtig dat
de intermenselijke relaties nogal houterig in beeld worden gebracht; maar dat
is, zoals we weten, niet Vargas Llosa’s sterkste kant.
Mario Vargas Llosa: Ik draag
mijn stilte op aan jou, Meulenhoff, Amsterdam 2025, 256 p. Vertaling van Le
dedico mi silencio door Mariolein Sabarte Belacortu. ISBN 9789089682765. Distributie
Lannoo
deze pagina printen of opslaan