In 1984 vertrok Gerrit Komrij samen met zijn partner Charles
Hofman naar Portugal. De toen 40-jarige schrijver keerde Nederland de rug toe,
‘er is haast niets meer dat me niet tegen de borst stuit. Kaf is alles,
droesem, en wee de botheid van de berusting.’ Zijn nieuwe woonst in het Palacio
dos Botelhos in Alvites is een droom voor hem, ‘ons huis ligt als een witte
fluwelen doos in de handpalm van het paradijs’, ‘hier heerste rust. Ik verlang
naar niets anders dan dat ze me hier, vergeten en tot stof, as en niets
gereduceerd, achterlaten. Hier wil ik begraven worden.’ Uit deze excerpten,
door samensteller Mark Schaevers onder meer geplukt uit de columns die Komrij
publiceerde in NRC-Handelsblad,
blijkt dat de auteur daar in de bergen van Tras-os-Montes het verloren gegane
Arcadië van zijn jeugd had teruggevonden. Komrij en Hofman leren er de
eenvoudige geneugten kennen van een leven dat nog niet in de greep van de
welvaartsstaat gevangen zit. Magnetron en koelkast worden argwanend bekeken,
‘voor het echte menseneten daalde men nog altijd terug naar de kelders af, waar
het behalve koel ook geurig was. Hier hingen de worsten, daar lagen de hammen,
ginds rijpten de schapenkazen, elk in hun eigen wolken van neusvleugelweelde.’
Meer dan eens laat Komrij zich ook verleiden tot filosofische overpeinzingen.
Zo maken de Tansmontaanse winters echt indruk op hem, ‘zomers werken
nivellerend. Hitte leidt tot identiteitsverlies. […] De winter streeft niet
naar verbroedering en onthulling, maar naar verbijzondering en fixatie.’ Even
goed wordt hij geraakt door de eigen opvattingen van de bewoners. Als hij samen
met zijn partner patrijs gaat eten bij de buren, zegt de oudste zoon dat die
alleen goed smaakt als de kokkin pijn in haar rug heeft, ‘dan heeft ze lang
over het vuur moeten bukken en dan zijn er een paar tranen in de patrijsschotel
gevallen. Zonder tranen geen goede saus.’ Aan die toestand, waarin alles
perfect lijkt, komt een eind wanneer de beheerders van de nalatenschap van
Palacio dos Botelhos zich tegen Komrij en Hofman keren. Het conflict dat eruit
voortvloeit, maakt dat zij zich, na vier heerlijke jaren, genoodzaakt zien
andere oorden op te zoeken, meer precies Vila Pouca da Beira, waar Komrij ook
begraven ligt. In samenhang met de roman Over
de bergen (1990), waarin Komrij een aantal details uit zijn Alvites-jaren
verwerkte, biedt de keuze die Schaevers maakte uit de eerder gepubliceerde
stukjes die stilistisch zonder uitzondering tot literaire pareltjes uitgroeien,
een indringend en aangenaam lezend portret van een schrijver in zijn omgeving.
Amsterdam : De Bezige Bij, 2015,125 p. ISBN
9789023493891
deze pagina printen of opslaan