Van alle avant-gardebewegingen kon het dadaïsme haar naam het
minste eer aandoen: deze voorhoede leidde de literaire hoofdmacht immers naar
een slagveld waarop geen eer meer te behalen viel, alles lag er al in puin. Aan
de andere kant lag het literaire terrein er wel weer helemaal maagdelijk en
gezuiverd bij en kon, nee, moest
men wel met iets nieuws beginnen. Dat had
Paul-Gustave van Hecke in1920 al gezien toen hij ‘Dada’ schreef, het eerste
essay dat in ons taalgebied over de beweging verscheen, doch in deze bundel
onvermeld blijft. Dada was in 1916 ongeveer gelijktijdig ontstaan in Zürich
(rond Tristan Tzara) en New York(met Marcel Duchamp als spilfiguur) en kende
wegens de oorlogsomstandigheden pas na 1918 een ruimere verspreiding.
Tegen de tijd dat ze onze contreien had bereikt, was de beweging
eigenlijk al over haar hoogtepunt heen. Ze wist maar weinig enthousiasme bij de
Nederlandstalige schrijverop te wekken. Alleen Theo van Doesburg (onder zijn
pseudoniem I.K. Bonset), Anthony Kok en in zekere mate Paul van Ostaijen hebben
wat dadaïstisch werk geleverd. Het ‘Dada’ in de titel van deze bloemlezing en
in grote bloedrode letters op de flappen is daarom enigszins misleidend.
Uiteraard is ‘kleine reus’ Van Ostaijen erg goed vertegenwoordigd met onder
meer twintig bladzijden ‘ritmiese typografie’ uit Bezette stad, maar het gros van de opgenomen gedichten valt toch te
rangschikken onder het minder radicale expressionisme — óók een
avant-gardebeweging, dat wel. Naast de te verwachten en gecanoniseerde
schrijvers als Wies Moens, Gaston Burssens en Hendrik Marsman, en de voor
ingewijden niet onbekende mindere goden als Victor J. Brunclair en Paul
Verbruggen, wisten de samenstellers toch nog een aantal nobele onbekenden uit
de archieven op te delven, zoals Sjoerd Broersma en Agnita Feis. Vooral deze
laatste — de eerste echtgenote van Theo van Doesburg en een van de weinige
vrouwen in het gezelschap — is een ware ontdekking.
In hun nawoord zeggen Hubert Van den Berg en Geert Buelens geen
uitspraken te willen doen over de ‘poëtische kwaliteiten’ van de geselecteerde
gedichten. Ze stellen alleen vast dat ze marginaal waren toen ze verschenen en
dat nog steeds zijn. Dat vind ik nogal flauw en gemakkelijk. Ik had graag
geweten waarom ze juist deze gedichten kozen voor hun ‘representatief
overzicht’. Wat niet wegneemt dat deze mooi uitgegeven bloemlezing wel zo’n
overzicht biedt en haar werk zal doen voor wie wil kennismaken met de teksten
van de Nederlandstalige avant-garde.
Nijmegen Vantilt, 2014, 247 p., ill. ISBN 9789460041617
deze pagina printen of opslaan