Esther Jansma is al sinds vele jaren een van de meest
vooraanstaande dichteressen uit onze literatuur, maar ze is toch minder bekend
dan bijvoorbeeld Eva Gerlach of Anna Enquist. Daarom is het goed dat de
dichteres, na ruim een kwarteeuw dichterschap, deze bloemlezing samenstelde uit
haar eigen oeuvre. Nadere toelichting bij die keuze krijgt de lezer niet – ook
al heeft Jansma elders uitmuntend geschreven over haar bedoelingen met het
schrijven van gedichten -, maar de teksten spreken voor zich. Ze lijken soms
van een bedrieglijke eenvoud, maar die eerste indruk is verraderlijk. Hetzelfde
kan trouwens gezegd worden van de illustratie op de kaft, die een veld vol
veldbloemen laat zien: dat ogenschijnlijk idyllische natuurtafereel steekt af
tegen de haast uitgegomde lucht. Het lijkt een romantisch beeld, maar Jansma’s
poëzie is op geen enkel ogenblijk naïef-romantisch. Integendeel, meermaals heeft
de dichteres het zelf in haar verzen over de onmogelijkheid, en ook de onwil,
om dergelijke ‘eenvoudige’ sentimentele verzen te schrijven. Ze bepleit veeleer
een poëzie die deze oorspronkelijke emoties en indrukken niet meteen ontkent,
maar ze wel transformeert tot kunstwerken met een eigen finaliteit. Daartoe
worden diverse strategieën ingezet. Aan de ene kant wordt het bewustzijn van de
dichteres bij wat ze doet steevast onderstreept. Die reflectie is zelfs
essentieel voor het dichterschap; dat wordt talrijke malen aangegeven. Tegelijk
is er aan de andere kant permanent het besef dat poëzie slechts ontstaat door
het creatieve gebruik van alle taalmogelijkheden. Daardoor wordt de
werkelijkheid veranderd, maar tegelijk ook in sommige opzichten ‘zichzelf’: tegelijk
begrijpelijk en ondoorzichtig.
Die spanning tussen naïviteit en
bewustzijn, ontvankelijkheid en hard werken, is op vrijwel elke bladzijde van
deze schitterende bloemlezing af te lezen. Het kleine kind wordt bijvoorbeeld,
in een vers met de sprekende (en tegelijk ook ironische) titel ‘Dichtertje’,
gekarakteriseerd als:
‘Ze begint te lopen en ik loop
haar achterna,
omdat ze
verstand heeft van de dingen <br
/> loopt ze voorop, ze begrijpt deze trap goed
nu ze zo goed weet waar ze
verstand van heeft.’
In feite is het natuurlijk de
dichteres zelf die om zo te zeggen haar eigen besef projecteert in het nog
jonge kind, die zichzelf als het ware met terugwerkende kracht herkent.
Tegelijk kent deze beschrijving een soort van vanzelfsprekendheid maar is ze
bijzonder ingenieus opgebouwd, met typerende herhalingen en variaties, met
ombuigingen van de taal en functionele enjambementen, met een wisseling van
perspectief. Poëzie ligt, met andere woorden, in de geduldige transformatie van
de anekdote en het leven tot een soort van symbolische samenhang. Daardoor
wordt het ook mogelijk om trauma’s (bijvoorbeeld het overlijden van dierbaren)
een plaats te geven. De taal zorgt voor invoeling, maar ook voor de levensnoodzakelijke
afstand: ‘Het is er niet tot ik het bedenk / met een naam.’, staat er te lezen
in het vers ‘Nominalisme’. Veelvuldig wordt in deze bloemlezing gezocht naar
het precieze woord, gesproken of gezwegen, of zelfs geroepen.
Het
dichterlijke ik verschijnt zo niet als een soort van goddelijke almacht, maar
integendeel als een bijzonder kwetsbare persoon, als iemand die zich tracht te
verschansen achter allerlei identiteiten en verhalen. Troost is er eveneens,
want de bundel spreekt van een grote levenswil, een bijzondere kracht om met
het onbegrijpelijke om te gaan, het onvoorziene. In die zin lijkt het erop dat
de dichteres de menselijke haast vaak confronteert met het veel tragere,
gestadige ritme van de natuur en de levenloze dingen. Daardoor is deze poëzie
nergens nodeloos abstract, maar wordt de lezer integendeel op elke bladzijde
geconfronteerd met woorden van vlees en bloed. De titel, Voor altijd ergens, drukt op een vrijwel perfecte wijze dat
programma uit: de spanning tussen het afwezige en de wil om dat bij te houden.
Als zodanig is het een uitgelezen beeld voor wat dit boek (en poëzie in het
algemeen) in feite vermag. Wie houdt van levensvragen en van een ongemeen
krachtige poëzie, kan deze bloemlezing gewoonweg niet ongelezen laten.
Amsterdam, Prometheus, 2015, 127 p. ISBN 9789044628050
deze pagina printen of opslaan