In
de muil van een levende zon
‘Ik
ben bang. Er is iets ergs met me aan de hand. Het voelt alsof ik langzaam
wegsmelt.’ Aan het woord is Bride, eigenlijk Lula Ann Bridewell genoemd, maar
die ‘boerinnennaam’ heeft ze afgezworen. Lula Ann was het kleine meisje dat
haar moeder ‘Sweetness’ moest noemen, dat was veiliger dan ‘moeder’ of ‘mama’.
Lula Anns huid was namelijk zo danig zwart dat Sweetness er bang van werd en
haar man het ‘klein nikkertje’ als een vijand beschouwde. Sweetness ontzegt
haar dochter elke vorm van liefde, tederheid of zelfs maar nabijheid en
eenvoudige aanraking
omdat Lula Ann er moest aan wennen dat ze door
de maatschappij toch als uitschot zou worden behandeld. Eén keer is Sweetness
trots op haar, liepen ze zelfs in het openbaar hand in hand, wanneer een blanke
lerares de gevangenis ingaat nadat Lula Ann haar beschuldigde van
kindermisbruik – onterecht overigens, het kind wilde gewoon de aandacht van
haar moeder trekken. Wanneer Lula Ann zichzelf Bride gaat noemen, draagt ze haar
kleur niet langer als een kruis. Ze neemt een ‘ontwerper voor de totale
persoon’ in de arm, die haar opdraagt uitsluitend witte kleding te dragen, die
haar opvallend zwarte huid nog accentueert: ‘Een panter in de sneeuw.’ Bride
wordt overal als een adembenemende schoonheid beschouwd en verwerft een topbaan in de cosmetica.
Het gevoel weg te
smelten is begonnen op het moment dat haar vriend Booker haar verliet, met als
enige verklaring deze: ‘Jij niet de vrouw die ik wil.’ Bride was net in elkaar
getimmerd door Sofia Huxley, de lerares die ze toentertijd vals beschuldigd had
en die op borgtocht vrijgekomen was. Bride wilde haar fout uit het verleden
goedmaken met een promotiepakket van haar cosmeticalijn en vijfduizend dollar,
waarop Sofia totaal door het lint ging. Terwijl Bride van haar verwondingen
herstelt, neemt haar vriendin en collega Brooklyn haar zaken waar in het
bedrijf en zelf gaat ze op zoek naar Booker. Het gevoel van ‘wegsmelten’ wordt erg
concreet. Eerst verdwijnen de gaatjes in haar oorlellen, vervolgens is haar
schaamhaar weg en dan haar borsten. Ze maakt onmiskenbaar een regressie door,
wordt naar haar gevoel opnieuw dat angstige, kleine meisje dat te zwart is. Op
haar reis naar Booker krijgt ze in the middle of nowhere een ongeluk met de
wagen en wordt opgevangen door Steve en Evelyn, relicten uit de hippietijd, die
ook al een straatmeisje, Rain, onderdak bieden.
God sta het kind bij is verdeeld in vier secties. Afwisselend doen
verschillende personages hun verhaal en tussendoor komt ook een auctoriële
verteller aan het woord. Sweetness en Bride vormen de krachtigste stemmen.
Sweetness is helemaal doordrongen van de geïnstitutionaliseerde
rassensegregatie die ze nog heeft gekend. Het gewicht daarvan weegt zo zwaar
door dat ze zelfs geen poging doet ze het hoofd te bieden en haar dochter
voorbereidt op een leven van minachting en onderdrukking. Zij is in het eerste
hoofdstuk aan het woord met een harde, defensieve stem,die doortrokken is van
angst om wat het leven voor de zwarte Amerikaan in petto heeft: 'Haar kleur is
een kruis dat ze altijd te dragen zal hebben. Maar het is mijn schuld niet. Het
is mijn schuld niet. Het is mijn schuld niet. Echt niet.' Bride werkt zich op
eigen kracht los van haar geschiedenis, zij het met een puur cosmetische
oplossing, waarin stevige barsten komen van zodra het misloopt in haar perfecte
leventje. Sofia's en Rains stemmen hebben slechts een klein aandeel en
Brooklyn, die aanvankelijk een rol van betekenis lijkt te gaan spelen, draagt
uiteindelijk bijzonder weinig bij.
Een verhaal samenstellen uit
verschillende individuele, gefragmenteerde stemmen die elkaar aanvullen, verstoren,
tegenspreken en becommentariëren is een van Morrisons beproefde vertelprocedés.
In haar vorige romans schrijft ze op die manier telkens een stuk geschiedenis
van de Afro-Amerikanen. Dat zorgt in elk boek weer voor complexe structuren,
waarin het voor de lezer zoeken is naar verbanden en betekenis. In God staat het kind bij werkt het echter
niet. Het lijkt of het boek in een premature aanzet is blijven steken en op
meerdere plaatsen doet het onaf aan. Morrison wil haar personages te veel
kaderen, komt telkens opnieuw met uitleg en verklaringen, waar de pertinente
weigering om als auteur op de voorgrond te treden toch haar hele overige oeuvre
kenmerkt. Brides transformatie, naar haar kindertijd en weer terug, doet even
denken aan de magische elementen die in Morrisons eerder werk met grote
vanzelfsprekendheid mee de context vormen. Hier is het slechts een weinig
subtiel gebrachte metafoor, die niet alleen aan kracht verliest doordat hij ook
ten overvloede verklaard wordt, maar op het eind, wanneer Bride als bij
toverslag haar mooie borsten terugkrijgt, ook lachwekkend en opzichtig is.
Niettemin bevat naast het eerste
hoofdstuk, ook het volledige derde deel, waarin Bookers verleden aan bod komt,
proza dat je laat zien dat Morrison een schrijfster is met zeldzame kwaliteiten.
Deel drie begint met een scene waarin Booker zijn woede niet meester is als hij
bij het speelplein een pedofiel ziet:
'Zijn knokkels zaten onder het
bloed en zijn vingers begonnen op te zwellen. De onbekende die hij had
geslagen, bewoog of kreunde niet meer,[…] Hij had de gulp van de neergeslagen
man opengelaten met de penis ontbloot, precies zoals het geweest was toen hij
hem de eerste keer zag aan de rand van het campusspeelplein. […] Het was het
likken dat hem zo kwaad had gemaakt – de tong die over de bovenlip gleed, het
slikken om dan weer over de bovenlip te glijden.'
Je krijgt hier de sleutel tot Bookers persoonlijke
tragedie: zijn broer is destijds door een pedofiel misbruikt en vermoord. Een explosieve
mengeling van woede en verdriet, en de onmogelijkheid zich nog aan iemand te
binden, bepalen zijn verdere leven. Hij wil ter nagedachtenis van Adam een
studiefonds oprichten dat zijn naam draagt, maar zijn familie is tegen, vindt
de hele idee maar arrogant. Hij stort zich dan in de studie van politiek en
economie op zoek naar antwoorden. Tevergeefs. Geschiedschrijving is selectief
en in geen enkele discipline wordt gerept over het feit dat de slavernij, 'de
haat van de blanken, hun geweld' ten opzichte van de zwarten het fundament vormen
van het vrije en rijke Amerika van vandaag. Morrison verbindt hier Bookers
persoonlijke geschiedenis met de geschiedenis van de Afro-Amerikanen. Booker
slaagt er niet in Adams nagedachtenis ook buiten de familiegeschiedenis te verankeren
en hij draagt de herinnering aan zijn broers dood als een kruis. Beide
geschiedenissen zijn getekend door blanke haat en geweld, en door de
onmogelijkheid om dat een plaats te geven. Bride en Booker, 'ze zullen zich
ieder vastbijten in een treurig verhaaltje van pijn en verdriet – tegenspoed
uit een ver verleden en leed dat het leven over hun reine, onschuldige wezen
heeft uitgestort. En ze zullen ieder dat verhaal altijd weer herschrijven, de
handeling kennend, het thema bevroedend, de betekenis bedenkend en de oorsprong
afwijzend.'
Sweetness,
Bride en Booker, alledrie worden ze gedreven door woede en angst. Het is een
destructief mengsel dat voortkomt uit een beladen kindertijd en geschiedenis.
Hier is Toni Morrison weer op haar best, maar
de momenten zijn te schaars. God sta het
kind bij is hooguit werk in de steigers, dat in essentie alles had om tot
een grootse roman uit te groeien. Maar de kracht van haar vertelstem blijft
beperkt tot enkele passages, die dan weer – het moet gezegd -- memorabel zijn:
'De laatste keer dat Booker Adam zag, was hij in het
halfdonker op de stoep aan het skateboarden, zijn gele T-shirt fluorescerend
onder de essen. Het was begin september en er was nog nergens iets bezig dood
te gaan. Esdoorns stonden erbij alsof hun groen onsterfelijk was. Essen reikten
nog steeds naar een wolkenloze hemel. De zon begon in haar ondergang agressief
tot leven te komen. Over de stoep zweefde Adam tussen hagen en hoog oprijzende
bomen, een gouden vlekje dat zich door een tunnel van schaduw naar de muil van
een levende zon bewoog.'
Amsterdam: De
Bezige Bij, 2015, 173 p. Oorspr.
titel: God help the child. ISBN 9789023490302
deze pagina printen of opslaan