Poëzie

BOEKEN NR. 5, NOVEMBER 2015

Delphine Lecompte: Dichter, bokser, koningsdochter. Gedichten!

door Yvan de Maesschalck

Delphine Lecompte lezen is één ding, erover berichten een ander. Zelfs wie haar hele productie – intussen zes, meestal lijvige bundels – heeft doorgenomen, kan best even op zijn tong bijten voor hij er een uitspraak over doet. Daar zijn allerlei redenen voor, maar de belangrijkste lijkt me de eigengereide, onorthodoxe aanpak waarmee zij poëzie bedrijft. Ze put, vreemd genoeg, uit de brede epische traditie van het Westen en bedient zich onverdroten van vaste epitheta, fabel-, sprookjes- en ballademotieven om haar lyrische stem te verheffen. In Schachten & amuletten (2013) bekent de vrouwelijke ik-figuur op een gegeven moment dat zij ervan houdt te ‘kibbelen’ met ‘mijn muze’. Daar valt inmiddels niet meer aan te twijfelen. In Dichter, bokser, koningsdochter wordt trouwens iets gelijkaardigs gezegd over diezelfde muze: ‘Op de rand van de fontein roddelt mijn muze / Met mijn moeder over mijn vermeende bekering’. Deze literaire kibbel- of roddelzucht lijkt een oeuvre te genereren dat, volgens de ik-figuur in De baldadige walvis (2014), afkomstig is van ‘een psychotische dichteres’: een ‘ik eeuwig schrijvend over mijn springlevendheid’.
 
In Lecomptes nieuwe bundel is eens te meer een ik-figuur aan het woord die dingen zegt of doet die in een burgerlijke samenleving onoorbaar worden geacht. Er worden doorlopend vaders of moeders vermoord, vrienden of familieleden verkracht, pedofiele, kannibalistische en necrofiele figuren opgevoerd, terwijl verwijzingen naar incest en seksueel misbruik al evenmin ontbreken. Wat op het eerste gezicht als het doorbreken van allerlei ingeheide taboes of onuitgesproken vooroordelen zou kunnen worden gezien, wordt door de onvermoeibare inbreng van ironiserende procedés telkens weer ongedaan gemaakt. Lecompte kiest voor onwaarschijnlijke randfiguren en vervlogen beroepscategorieën (als zeepzieders, fazantenjagers, dadaïsten en touwslagers) om zichzelf genadeloos te fileren en poëtisch te prostitueren. Ze gedraagt zich daarbij als een onverbeterlijke sluikstorter die de lezer in haar meedogenloze relazen meesleept en van hem een even onbedaarlijke wildplasser, schuinsmarcheerder of opiumschuiver maakt.
 
Het valt moeilijk om de manier waarop Delphine Lecompte de maatschappelijke moraal ontmaskert met behulp van korte citaten aan te tonen. Daarvoor zijn haar gedichten te verhalend van inslag en de verhalen die haar gedichten uiteindelijk zijn te grillig of springerig van textuur. Laat ik, pour le besoin de la cause, toch maar een poging in die zin wagen. Zo eindigt ‘Nee, jij was geen incestueuze imker’, dat de dood van een ‘lankmoedige imker’ betreurt, met de volgende strofe:
 
‘Sinds je dood bent vergeet ik oog te hebben
Voor de natuur, soms loop ik langs een oever
En denk ik uitsluitend aan de moeder van Jezus
Ik heb je heel graag gezien, je had prachtige ballen
Toen ik ze voor het eerst mocht kussen vergat ik mijn buis voor fysica’.
 
Of hoe een necrologisch bericht gemengd wordt met Bijbels-mythologische allusies en autobiografische/erotische reminiscenties. Het gedicht ‘Fazantenjagers en cactuszagers’ begint zo:
 
‘Vandaag wordt mijn vader geopereerd door mensen die hem verachten
Om de tijd te doden in de wachtzaal vertel ik mijn moedervrije levensverhaal
Aan een vijftienjarige jongenshoer met fazantensporen en cactuslittekens
Daarna luister ik naar zijn meest gulle klanten:
Een imker, een ezeldrijver, een astronoom, en een culinare fotograaf’.
 
Dat de ik-figuur zich niet blijkt te verstaan met haar moeder en vader, maar wel met de ‘analfabetische jongenshoer’, die ze zelfs wenst te adopteren, kan intussen niet meer verbazen.
 
Even grimmig of grotesk is de volgende aanzet van ‘Op de weegschaal’: ‘Ik sta op de weegschaal van een overlevende / Wat hij overleefd heeft is de dood van zijn zoon en de Holocaust’. Twee zinnen die zwaar (zouden kunnen) doorwegen – zeker op een weegschaal – maar waaraan door wat volgt alle sérieux wordt ontnomen, bijvoorbeeld in verzen als deze:
 
‘Niet erg dat ik mij een maand geleden heb laten ontmaagden
Door een nog oudere overlevende, enkel de dood van een kind, niet dat andere
Beneden hoor ik de kersen van zijn vrouw tuimelen in een emmer’.
 
De hier genoemde ‘nog oudere overlevende’ is de op bijna elke bladzijde opduikende muze van de dichteres, ‘de oude kruisboogschutter’, die in de slotverzen van ‘Zal ik wachten op een genezende kater Ganymedes geheten?’ het volgende wordt toegedicht:
 
‘De oude kruisboogschutter heeft geen doel
Iedere dag is zijn beste dag, zijn epische mijlpaal
Zijn sproeten zijn bedekbaar, en zijn minnares is foeilelijk maar draaglijk’.
 
Aan zelfspot geen gebrek dus: het heldendom van de kruisboogschutter is weliswaar doelloos maar toch episch, zoals zijn schrijvende heldin weliswaar licht om te dragen is maar niet bepaald oogstrelend.
 
Wie zich door sommige uitlatingen van Lecompte geschandaliseerd of verongelijkt zou voelen, moet beseffen dat de door haar bedachte scènes een gefantaseerd of nachtmerrieachtig karakter hebben. Daar wijst ze ook af en toe nadrukkelijk op, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Deze keer is het de waarheid’, waarvan de titel alleen al de onbetrouwbaarheid van bijna alle daaraan voorafgaande gedichten impliceert:
 
‘Ja, ik heb al verschillende gedichten over touwslagers geschreven
Maar ze waren telkens verzonnen, of ze waren metaforen
En nu ik eindelijk een bloedechte touwslager heb leren kennen
Ben ik bang om hem voor te stellen: bang dat jullie me niet meer zullen geloven
Zoiets als ‘The Boy who cried wolf’, maar minder dramatisch’.
 
Ik hou van dit soort ironische dubbelzinnigheden omdat ze tegelijk waar en onwaar zijn of resoluut ontsnappen aan de rechtlijnige logica van zakelijk of utilitair taalgebruik. Bovendien verwijst de dichteres naar het toneelstuk Who’s Afraid of Virginia Woolf (1962) van Edward Albee, voldoende aanleiding om te prakkiseren over Russische en Amerikaanse toneelstukken én over zelfmoord. Als de lezer er even niet op bedacht is, vergast Lecompte hem op een literaire of intertekstuele knipoog. Veel meer dan ondeugend knipogen doet ze niet, maar de twinkeling die erdoor vrijkomt doet haar poëzie stralen.
 
Soms laat de dichteres een voormalige literaire coryfee van zijn voetstuk donderden. Bij wijze van tussendoortje, gewoon door hem mild te parodiëren of hem met ingehouden ironie tot menselijke proporties te herleiden. Dat lot valt met name Hugo Claus te beurt, wiens beeltenis in de ‘doodskopoorbellen’ van ‘een arbeidsbemiddelende feeks’ als volgt wordt geïntroduceerd: ‘Het waren de dode koppen van Hugo Claus (links) en mijn grootvader (rechts)’ (zie ‘Pelikaan in het onecht voor een arbeidsbemiddelende feeks die er niets aan kan doen’). Een subtiele referentie, dunkt me, aan Het verdriet van België (1983), waarin de wagneriaanse ‘koppen’ van Claus’ Vlaamsgezinde voorzaten met de nodige hoon worden bejegend. Krijgt Claus hier postuum een koekje van eigen deeg? Ik zie Delphine Lecompte al smiespelen en schouderophalend verwijzen naar het volgende gedicht ‘Bagger en buidel’. Dat plaatst de literaire erfenis van de dode dichter in ieder geval midden in het leven:
 
Na het werk toont Veerle de gedichten van haar man
Geschreven op een boorplatform, zonder schaamte
Ik lees de gedichten en probeer mijn blik af te wenden
Van haar borsten die groter zijn dan babyegels,
Mooier dan volgroeide hinden, en nuttiger dan wijwatervaten.
De gedichten zijn bagger, de mijne ook
Maar ik zwijg en vraag of ik ze mee naar huis mag nemen
Om ze aandachtiger en zittend te kunnen lezen
‘Natuurlijk!’ Zegt Veerle, ze spuwt onceremonieus in haar palm
En probeert de bloeddruk van een afatische ex-generaal te wissen.
[...]
Ik was nooit verkleed als kind
En mijn grootvader had wel wroeging op het eind van zijn leven
Veerle zegt: ‘Ik ben zwanger, het is niet van hem;
Niet van mijn dichtende baggeraar. Als hij kan rekenen dan vermoordt hij mij misschien.’
‘Kangoeroes kunnen de groei van hun ongeboren jong bevriezen naar het schijnt...’
Dat wist ik niet, dat kangoeroes op pauze kunnen duwen,
Dat Veerle is vreemdgegaan zonder het achteraf aan mij te vertellen
Valt me tegen, ‘Hoelang? Hoelang ben je al zwanger?’ Wil ik weten
‘Nog maar een maand en drie weken. Ik vind Elisabeth een mooie naam voor een meisje.’
Ik vind Matthias een mooie naam voor een jongen, maar ik zeg niets.
 
Wie een beetje thuis is in de biografie van Hugo Claus kan het vermoedelijk niet laten even besmuikt te monkelen. Maar dat is wellicht ook het geval bij lezing van ‘In een kamer vol cacteeën de duivel’, dat onder meer de volgende verzen offreert:
 
‘Wanneer de zadelmaker klaarkomt, roept hij: ‘Mijn paard kan niet zwemmen!!’
Het betekent iets, alle kreten in verband met paarden zijn onheilspellend’.
 
Knipoogt ze hier naar de beroemde kreet van Richard III in de Slag bij Bosworth: ‘A horse, a horse! I’d give my kingdom for a horse!’? Het valt niet te bewijzen en dat hoeft ook niet, maar een historische uitspraak als deze past mijn inziens wonderwel in de gefabuleerde setting van dit gedicht, waarin ook nog dit te lezen staat: ‘Mijn stiefvader heeft god uiteindelijk gevonden in het containerpark / Hij lag bedolven onder een berg speelgoedtelefoons zonder hoorns’. Ja, in Lecomptes ongerijmde wereld betekent alles iets, maar niet noodzakelijk wat het in de buitenwereld betekent. Het is overigens opvallend hoeveel (nijl)paarden en merries hier hun opwachting maken. Zo worden ‘de paarden in de westernposters met een tapijtschaar bewerkt’ in ‘Ik dacht dat mijn redder een tornadojager was’. Dat gedicht eindigt op verzen die, voor mij althans, een onmiskenbaar Peter Shaffer-gehalte hebben: ‘Nu de paardenogen in de westernposters uitgekrast zijn drink ik te veel rum / Ik wacht vol gezond ongeduld op mijn tweede redder’.

Ook het prolooggedicht bedient zich van een vrouwelijk paard om een uitspraak te doen over menselijke eenzaamheid:
 
‘Je kunt alleen zijn met een bleke pornoster
[...]
Maar je kunt niet alleen zijn met een merrie
Die Laura heet en naast je blijft staan met buitenmenselijk mededogen’.
 
Het openingsgedicht attendeert de lezer erop dat onder de weerbarstige huid van deze baldadige verzen zoiets als tederheid of een verlangen naar geborgenheid huivert. ‘Op zoek naar een heilige’ bijvoorbeeld besluit als volgt:
 
‘Om een lang verhaal kort te maken: ik vind geen heilige wiens leven ik kan imiteren
Moet ik dus een zondares blijven? Een heiden?
Voorlopig wel, voorlopig wel, ach
Zonder matras verlaat ik de winkel
Met batterijen treed ik mijn muze tegemoet, hij is guitig en vrijgevig’.
 
Misschien verklaart die hang naar tederheid ten dele waarom Lecompte zich graag verliest in ontkenningen en negaties of stoeit met absolute superlatieven. Het slotakkoord van ‘Regen en honden zijn verbonden’ is maar een voorbeeld uit vele:
 
‘Daarna bekijk ik de sierborden die mijn moeder geërfd heeft van haar oudste minnaar
Op het mooiste bord staat een schommelend meisje
Ze draagt geen schoenen, en ze is te jong om zichzelf lui te vinden
Ik neem afscheid van mijn moeder, ik leen haar lelijkste paraplu
Ze zegt: ‘Je mag de paraplu een week houden. Het is de paraplu van je eerste dermatoloog’.
 
Dichter, bokser, koningsdochter is, wat mij betreft, een bundel die uitnodigt tot herlezing en de merkwaardige eigenschap vertoont op elke bladzijde opnieuw te beginnen. Er lijkt van alles aan te ontbreken: rijm bijvoorbeeld, of beeldspraak en zelfs een lyrisch register. En toch wérkt deze poëzie. Misschien wel omdat ze dwars staat op wat traditie en experiment tot nu toe te zien geven. Wat er ook van zij, ik wil mijn leesverslag graag afronden met mijn liefste gedicht, het voorlaatste van de hele bundel:
 
Op vrijdagen vergeten de mensen steeds mijn naam
Vreemd dat ik op vrijdagen Esther wordt genoemd
Door de kleine grijze parkietkweker om de hoek
En hij is niet de enige die op vrijdagen mijn echte naam vergeet:
De imker noemt mij Sandra, de touwslager noemt mij Blanche,
De bloemenverkoper noemt mij Claudine, de vaatchirurg noemt mij Hera,
De golfspeler noemt mij Martha, de horlogemaker noemt mij Lies,
De zwembadopzichter noemt mij Ellen, de priester noemt mij Anke,
De uitvaartorganisator noemt mij Kim, en de kraanmachinist noemt mij Kreng
Enkel mijn geliefde onthoudt dat ik op vrijdagen Delphine blijf heten.
En daarom trakteer ik mijn geliefde op vrijdagen steeds op een croque monsieur
In de tearoom ‘De hitsige miereneter’, gelegen naast het doolhof van Loppem
Of ergens anders, waarschijnlijk ergens anders
Zelf eet ik geen croque monsieur, zelf eet ik pistache-ijs om slimmer te worden
Het was mijn tweede stiefmoeder die zei: ‘Hoe meer pistache-ijs je eet
Hoe slimmer je zal worden. Kijk maar naar Stephen Hawking.’
Ik ben mijn tweede stiefmoeder nog steeds dankbaar voor die gouden tip
Toch hou ik veel van mijn derde stiefmoeder
Omdat mijn derde stiefmoeder koesterend en spiritueel is,
Omdat ze veel weet van tomaten en de Navajo indianen,
Omdat ze het ukulelegekweel van mijn vader de hemel in prijst,
En omdat niemand zo teder naar een eend kan kijken als zij.
Het is vandaag vrijdag, dat hadden jullie wellicht al door
En in ‘De hitsige miereneter’ is het rustig
Mijn geliefde eet zijn croque monsieur met charmante vastberadenheid
Maar ik heb voor één keer aardbei-ijs in de plaats van pistache-ijs besteld
Een kapitale fout, zoals de sheriff van Mississippi zou zeggen...
Ik slok het aardbei-ijs naar binnen
En mijn geliefde kauwt stoer op zijn laatste stuk croque monsieur
Hij zegt: ‘Je zie er bleek uit vandaag, Brigitte.’
 
Amsterdam : De Bezige Bij, 2015, 111 p. ISBN 9789023496663 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri