Frank Keizer wil doelbewust geen dichter zijn van de eeuwigheid – nochtans de ultieme droom van veel eerdere generaties – maar nadrukkelijk de dichter van zijn eigen tijd. Daarom kiest hij ook voor zijn eigen concrete leven als vertrekpunt voor zijn poëzie. Onder
normale omstandigheden lijkt op het eerste gezicht dan ook een bundel die
het leven en de opvattingen van het dichterlijke ik in kaart brengt, een
personage dat sterk autobiografisch is gemodelleerd. Het ik leest veel (vooral
moeilijke theorieën blijkbaar), ontmoet collega-schrijvers of heeft een
uitgesproken mening over hen, studeert Nederlands en woont in Amsterdam-Noord.
Door die gedetailleerde informatie zal dat ik bijgevolg voor de meeste argeloze
lezers restloos samenvallen met de persoon achter het werk.
Die lectuur, hoezeer ook mogelijk gemaakt door de concrete
enscenering van de bundel, is echter misleidend. De eenentwintigste-eeuwse
dichter gelooft al lang niet meer in een vanzelfsprekend individu, dat zich
perfect bewust zou zijn van zichzelf en zijn eigen lucide opvattingen. Onder normale omstandigheden, de titel
van het officiële debuut van Frank Keizer – die eerder al een paar chapbooks
publiceerde – is dan ook ironisch. In feite zijn die omstandigheden minder normaal
dan wij geneigd zijn aan te nemen. Keizer neemt in elk van de vijf afdelingen
in deze bundel zijn eigen wedervaren als vertrekpunt, maar tegelijk gaat het
hem erom te tonen hoe deze laatkapitalistische maatschappij, zowel financieel
als sociaal en cultureel, in een enorme crisis (of, positiever uitgedrukt, een
ingrijpende transitie) verkeert. Het persoonlijke wordt zo verbonden met het
maatschappelijke, het private met het publieke: precies die koppeling draagt
ertoe bij dat Keizers gedichten gerekend worden tot de geëngageerde, zogenaamd
‘urgente’ poëzie die met het vrijblijvende van het postmodernisme (zo luidt
althans het polemische cliché) definitief komaf wil maken.
Dat deze gedichten er daadwerkelijk willen toe doen, is
meteen duidelijk. De openingsafdeling, ‘mijn eigen problemen’, laat zien hoe de
eigen problemen passen in een ruimer klimaat. In Brussel zijn roept meteen
associaties op aan dingen als ‘werkideologie’, ‘links is dom geworden’,
‘Europese steun’. Ook in de andere gedichten wordt de lezer getroffen door dat
soort van journalistieke begrippen en allerlei meningen, vaak clichés, die
worden gedebiteerd. De maatschappij is voor het dichterlijke ik bijzonder
ondoorzichtig geworden; de klassieke categorieën van ras, familie, gender of
sociale klasse blijken nauwelijks nog van tel. Daardoor ontstaat ook een
scherpe bevraging van het eigen schrijverschap. Wat betekent het nog te willen
‘communiceren’, een ‘boodschap’ te willen verkondigen, als zekerheden vooral in
vraag gesteld worden en het publiek niet meer helder voor ogen staat? Het zijn
vragen die daarenboven ook het ik rechtstreeks raken, aangezien de dichter zich
niet buiten maar net binnen die problematiek bevindt. In dat opzicht is het
typerend hoe de bundel een paar gedichten bevat waarin dat heden wordt
gespiegeld aan de legendarische vernieuwende dichter Herman Gorter, voor wie de
overgang van het esthetische naar het politieke nog een soort van noodzakelijk
en vanzelfsprekend karakter kon vertonen.
Keizer belicht deze ‘grote’ problemen op een bijzonder
aansprekende manier. Dat heeft te maken met de eigen spreektoon, die
afstandelijk is en soms nogal belerend. Tegelijk kan de dichter perfect zijn
algemene filosofie en zijn gedachten combineren met aansprekende details, met
kleine anekdotes. Gaandeweg in de bundel lijken die zelfs de bovenhand te
halen. De gedichten worden dan wat persoonlijker, zonder dat het dichterlijke
ik echter concreet wordt. De situatie van het ik heeft dan wat van een
uitzichtloze positie, maar toch is er ook sprake van een zoektocht naar
alternatieven: vaak bevatten de gedichten uitspraken over de toekomst of neemt
de dichter zijn toevlucht tot een ‘misschien moeten wij wel’, zinnen waarin
niet toevallig het persoonlijke wijkt voor een meer algemene toon die ook de
lezer omvat.
Keizer is vooral een soort van
stem, die zich litanieachtig (in korte regels) tot de lezer richt. Soms klinkt
het allemaal bewust onliterair, zonder veel kunstgrepen, maar tegelijk is het
taalgebruik bij momenten ronduit indrukwekkend. Een belangrijke bundel, met een
typisch eigentijds, verontrustend geluid.
Antwerpen : Polis 2016, 64 p.
ISBN 9789463100168
deze pagina printen of opslaan