Tientallen gesprekken met nabestaanden en uren
napluizen in de speciaal voor haar geopende nalatenschap had journaliste Eva
Rovers nodig om haar lijvige biografie over auteur/televisiemaker Boudewijn
Büch (1948-2002) te schrijven. Het resultaat is een boeiend relaas over een man
die begon als dichter, een aantal romans schreef maar vooral herinnerd zal
worden als iemand die op onnavolgbare wijze enthousiasme over boeken kon
overbrengen.
Boudewijn
Büch probeerde al op jonge leeftijd zijn weg als dichter te vinden.
Tegelijkertijd toonde hij een enorme weetgierigheid, waarmee hij velen rond hem
overblufte. Die grote kennis, en zijn liefde voor (bibliofiele) boeken zouden
later de basis vormen voor succesvolle televisieprogramma's als De
wereld van Boudewijn Büch. Het was dan ook een verrassing toen vlak na zijn
plotse dood verscheidene mensen uit zijn entourage naar voren kwamen met de
mededeling dat veel van de verhalen die Büch over zijn jeugd en geschiedenis
vertelde, niet klopten. Rudie Kagie verzamelde die interviews al in Boudewijn
Büch – verslag van een mystificatie. Dit eerder verschenen boek zou als een
aanzet tot biografie kunnen gezien worden, hoewel het zich slechts richtte op
één aspect van het veelzijdige talent dat Büch desalniettemin was.
Eva Rovers daarentegen geeft een veel vollediger beeld
geeft met haar verzorgd uitgegeven werk dat nu op tafel ligt. Ze had meer
bronnen tot haar beschikking dan Kagie, zoals onder meer de geschreven
nalatenschap (dagboeken en brieven) van Büch, tegenwoordig te vinden in het
Letterkundig Museum. Dat archief had eigenlijk nog tot 2030 gesloten moeten
blijven, maar dankzij bemiddeling van de familie was het voor Rovers
opengesteld. Zonder volledig te willen en kunnen zijn, heeft zij getracht een
beeld te schetsen van hoe Büchs verzameling van tienduizenden boeken tot stand
kwam, hoe hij zijn reisprogramma's aanpakte en hoe belangrijk schrijven (recensies,
columns, romans, poëzie) voor hem bleef.
Al tijdens zijn leven bleek dat
Büch zijn eigen levensgeschiedenis naar buiten toe graag een eigen draai gaf;
in romans als De kleine blonde dood
ging hij zelfs zover te suggereren dat hij een zoontje had gehad dat op jonge
leeftijd was overleden. Op vragen naar het waarheidsgehalte van het verhaal
antwoordde hij steevast ontwijkend. Terugkijkend en via gesprekken met mentors
en liefdes uit de verschillende perioden van zijn leven, zoals zijn tijd in
Leiden en daarna zijn tijd in Amsterdam, maakt Rovers duidelijk dat veel
fantasmen in het hoofd van Boudewijn tot werkelijkheid geworden waren, met de
bijbehorende echte emoties die die gebeurtenissen opriepen. Tegelijkertijd
maakt ze duidelijk dat achter die façade een eenzaam man moet geschuild hebben
die zich begroef in een tomeloze werklust en feitenkennis.
Rovers geeft een chronologisch
beeld van het bestaan van Büch, met veel details, zoals over de vorderingen van
de verbouwing van zijn onderkomen in Leiden, zonder dat de tekst eronder lijdt.
Ze streefde naar eigen zeggen dan ook geen volledigheid na – haast onmogelijk
gezien zijn enorme productie – maar door de vele contacten die ze legde tijdens
haar onderzoek slaagde ze er wel in een genuanceerd beeld te geven van een
fenomeen dat er enerzijds in slaagde interesse voor Goethe op te wekken bij
mensen die nooit lazen maar die tegelijkertijd een chaotisch privé-leven had.
De vele (zwartwit) foto's illustreren haar boeiende relaas, de lange lijst
voetnoten achterin plaatst citaten en feiten in het boek in hun context. Een
uitstekend werk.
Amsterdam : Bert Bakker, 574 p. ISBN 9789035137424. Distributie:
WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan