Uitgeverij Karaat heeft zich vooral gespecialiseerd in het brengen
van buitenlandse auteurs, maar na Frans Budé ligt nu een nieuwe bundel poëzie
van eigen bodem voor. Het is daarenboven niet de minste: een nieuwe dichtbundel
van Cees Nooteboom, die zich de jongste jaren vooral op proza heeft toegelegd. Monnikoog is in meer dan een opzicht een
belangrijke gebeurtenis. Sinds Licht
overal (2012) was van Nooteboom geen volwaardige dichtbundel meer
verschenen, en daarenboven is Monnikoog
bewust gecomponeerd als een hechte cyclus van 33 gedichten. Elk gedicht bestaat
uit drie kwatrijnen met een extra halve regel, waardoor een eigenzinnige
variant van de sonnetvorm wordt gerealiseerd.
Die doordachte opbouw is
allerminst een toeval bij een auteur die in zijn literaire werk doorlopend
blijk geeft van een drang tot controle. Ook Monnikoog
is het werk van een volleerd schrijver. De titel verwijst anekdotisch naar het
Waddeneiland Schiermonnikoog waar sommige gedichten ontstonden, maar de
uiteindelijke versie ervan is sterk symbolisch geladen. Het decor is een eiland
dat als het ware is opgebouwd uit alle denkbare eilanden. De naam ‘Monnikoog’
verwijst naar de eenzaamheid maar vooral ook naar de meditatieve en visionaire
inslag van het geheel. Van bij het eerste gedicht bevindt het dichterlijke ik
zich allen op een eiland, een ruimte die wordt doorkruist en die tegelijk
gesloten is en open, met uitzicht op de oneindigheid in het samenspel van water
en lucht.
Die
eenzaamheid vormt het decor voor een intense bezinning op het eigen ik, op het
verleden en de toekomst. Het eiland wordt een veruitwendiging van de innerlijke
gedachten en gevoelens, maar tegelijk is het ook een soort van dodenrijk. In
heel wat verzen worden overleden personages ten tonele gevoerd in de gedaanten
van schimmen. Op die manier krijgen allerlei herinneringen een plaats. Tegelijk
blijft het belang van de ruimte niet beperkt tot dat individuele bestaan. Zo
figureert ook een oosterse filosoof tussen de personages. In feite is het
eiland een soort van schatkamer van het geheugen en de traditie, de
geschiedenis en de cultuur. Het is net daardoor de plaats waar het sprekende
subject zichzelf situeert en onvermijdelijk ook weer zichzelf verliest.
Typerend daarvoor is het belang van het motief van het spreken en het vinden
van woorden. Vaak is sprake van een niet-verstaan, van een code die het ik
dreigt te ontgaan, van verbanden die daardoor niet worden onderkend. Zoeken is
duidelijk veel belangrijker dan vinden.
Opmerkelijk is wel de strakke opbouw van de verzen, die
lijken op een soort van ingekort sonnet. Tegelijk hanteert Nooteboom in deze
bundel een sterk verhalende en beschouwende taal. Beelden zijn weliswaar niet
afwezig, maar de typische lyrische trucs worden slechts in beperkte mate
aangewend. Het maakt deze bundel veel leesbaarder, maar toch missen sommige
teksten daardoor iets van ‘noodzaak’ en concentratie. In zeker opzicht staat Monnikoog zelfs dichter bij het essayistische
werk en de romans van Nooteboom dan bij zijn eerdere poëzie, al is ook daarin
de meditatie uiteraard nooit ver weg. Hoe dan ook geeft deze bundel een
uitstekende synthese van wat de schrijver nu al ruim een halve eeuw bezighoudt:
een beter visitekaartje op dit indrukwekkende oeuvre is nauwelijks denkbaar.
Amsterdam : Karaat 2016, 41 p. ISBN 9789079770311
deze pagina printen of opslaan