Zonder overdrijving kan worden gesteld dat De afwezigen van journaliste Lieke Kézér een opmerkelijk
romandebuut is geworden. De manier waarop een aantal verhalen over en rond
merkwaardige personages naar voren gebracht, met als bindende factor de figuur
van saxofonist Joshua James, maakt het lezen van de roman tot een verrijkende
ervaring. Kézér maakt sprongen voor- en achterwaarts in de chronologie die pas
aan het slot van de roman, wanneer we ons in 2015 bevinden en dus we dus tegen
het schrijfmoment zelf aanleunen, laat vermoeden hoe alles met alles en
iedereen met iedereen te maken heeft gehad in Joshua’s leven.
Zoals de titel van de roman op een directe en concrete
manier laat vermoeden, ligt het in de bedoeling van Késér de leegte te
verkennen die ontstaat wanneer mensen uit elkaars gezichtsveld verdwijnen. Elk
van de personages wordt, gewild of ongewild, geconfronteerd met afwezigheid.
Zoveel afwezigheid zelfs, dat een zeker gevoel van voorspelbaarheid dreigt te
gaan meespelen als weer eens een nieuw personage ten tonele wordt gevoerd. In
het openingshoofdstuk, gesitueerd in 1978, wordt verhaald hoe Frank, een
bejaarde ex-jazzmuzikant samen met de 13-jarige Joshua naar New York trekt. Blijkt
dat Frank zich het lot van de jongen heeft aangetrokken die na de dood van zijn
moeder en nadat zijn vader uit zijn leven is verdwenen, alleen is
achtergebleven. Voor Frank is het bezoek aan New York een terugkeer naar zijn
eigen verleden: daar heeft hij voor het eerst zijn geliefde Gloria ontmoet. Hoe
zwaar weegt het hem dan als hij terugdenkt aan de ontluisterende manier waarop
zij zich naar het einde van een bestaan in totale leegte en zinloosheid heeft
gesleept? Késér noteert:
‘Frank gaf steeds
vaker toe aan de drang de benauwde woonkamer te ontvluchten waar zij (een
reusachtige hoop mensenvlees die zijn prachtige vrouw had ingeslikt) op de bank
zat, nee, één was geworden met de bank.’
De saxofoon die Frank in 1978 cadeau
doet aan Joshua zal diens verdere leven bepalen.
Geboeid volgt de lezer het
verloop van Joshua’s carrière: van straatmuzikant tot gevierde ster, die nadien
in de anonimiteit verdwijnt en pas aan het slot de draad van het verleden weer opneemt.
In kleurrijke en tot de verbeelding sprekende taferelen schildert Lieke Késér
de sfeer van toen: de jaren tachtig onder meer (hoofdstuk 2 speelt zich af in
1987), met de broeierige sfeer in de jazzcafés waar drank en drugs vaak de
enige uitkomst lijken te bieden voor gefnuikte carrières en de eruit
voortvloeiende ontgoochelingen. Ook Joshua dreigt er finaal onderdoor te gaan.
Als hij weer eens totaal uitgeblust en buiten westen op zijn matras is
gesukkeld, is er Dave, een man die carrières maakt én breekt, om hem een
reddende hand te bieden:
‘Hij blies warme
lucht op Joshua’s handen. Het was alsof iemand hem een injectie vol wanhoop
gaf.’
Rond het
waarom van Joshua’s gevaarlijk dicht bij de totale ondergang aanleunende dwaaltocht
door het leven weeft Késér een intrigerend web van feiten en personages:
Joshua’s vader Truck, die van de ene vrouw naar de andere fladdert; zijn moeder
Maggie die in haar losgeslagen verbeelding met Elvis Presley converseert en na
diens dood ook zelf uit het leven stapt; stiefmoeder Jessy, die het in haar
alleenheid als stripdanseres moet zien te rooien; en ten slotte: hoe aan het
slot van de roman een aantal van de personages, zij het dan op de begraafplaats
waar Joshua zijn vader komt groeten, zijn plaats komt opeisen in wat anders het
verhaal van het totale vergeten dreigde te worden.
Binnen het geheel neemt het 1984-hoofdstuk een prominente
plaats in: samen met Sarah, een meisje dat haar vader heeft verloren, zwerft
Joshua een dag en een nacht door New York. Hier en op dat moment is het Joshua
die haar een reddende hand reikt: ‘onthoud dat je altijd omhoog kunt.’ Of hoe
twee losgeslagen mensen elkaar vinden, ook al is het maar voor even.
Amsterdam : De Arbeiderspers 2016, 254 p. ISBN
9789029505635. Distributie: LMBooks
deze pagina printen of opslaan