De ark van Paul de
Wispelaere
‘Een vreemde gedachte voor een
schrijver: dat duizenden lezers meewerken aan zijn zelfportret, dat hij zelf
nooit onder ogen krijgt behalve in de fragmenten die hij er eigenhandig van
ontwerpt.’ (Het verkoolde alfabet, p.147)
Op 2 december 2016 overleed Paul de Wispelaere, thuis
in Maldegem, op de plaats die voor hem zo dierbaar was, zijn Nergenshuizen, tussen tuin en wereld.
Hij werd 88 jaar. Hij werd begraven in ‘de warme moestuin van de aarde’ (p.176)
in zijn geboortestad Brugge, op een kerkhof dat hij wel iets vond hebben, de
stedelijke begraafplaats, onder de hoge bomen met in zijn buurt het graf van
Guido Gezelle en Marc Braet. Ook dood wou hij in de natuur zijn. Nu de
schrijver er niet meer is, wordt het lezen van Het verkoolde alfabet een nog intensere ervaring. Het versterkt de
melancholie die op elke bladzijde voelbaar is. Bovendien is het boek,
vijfentwintig jaar na publicatie, nog altijd even actueel.
Hij is gestorven in Moerhuize in het huis dat hij in de jaren zeventig op
een openbare verkoping had gekocht. Hij omschrijft het erf en de boomgaard bij
zijn eerste bezoek als ‘een hoorn des overvloeds’. Het is een impulsaankoop
want tussen het moment dat hij de notariële verkoping vindt in de krant en de
aankoop ligt maar één enkele dag.
‘Eendrachtig lopen we samen naar buiten, G. en ik,
vastbesloten er iets moois van te maken. De toekomst is een verhaal zonder slot,
voorlopig eindigt het ergens midden in een zin.’ (p. 16)
Mijn weemoed en mijn angst voor de
dood
In 1986 krijgt het verhaal een nieuwe wending als Ilse in
Moerhuize haar intrek neemt. Het begon met een brief, een ‘mierennest van
twaalf volgekriebelde kantjes’ (p. 294) en het werd een verhaal dat hij ‘niet
meer zelf zal beëindigen’ (p. 16). Paul de Wispelaere is 58 jaar, Ilse 22: een
‘afstand van zesendertig jaar tussen ons, negen jaar in elk van de vier diepe
sneden in mijn gezicht’ (p. 82). De verteller van het verkoolde alfabet ‘is de
zestig voorbij, grijzend aan de slapen, kalend op zijn kruin.’ (p. 9). Een
beetje verder typeert hij zichzelf als volgt:
‘…mijn kleine
gestalte, het kuiltje in mijn kin, mijn uitstaande oren, mijn weemoed en mijn
angst voor de dood.’ (p. 13).
Het is een liefdesgeschiedenis
waarvan hij voorspelt: ‘Ik zal je maar één keer verraden, en dat is op het
moment dat ik je hand los zal laten om te sterven.’ (p. 88) Ook in het woordje
‘nog’ ziet hij zowel de dood weerspiegeld als de herinnering: enerzijds ‘Wat
zie jij er nog goed uit!’ (p. 216) maar anderzijds ook: ‘Weet je nog dat we in
het begin op warme zomeravonden naakt vrijden in het gras’? (p. 217) en dat is
ook de tweespalt die het hele boek zijn spankracht verleent.
Het verkoolde alfabet is
een aaneenrijging van biografische notities en bedenkingen. Het eerste
hoofdstuk heet oktober en het laatste september. Een jaar lang volg je de
natuur en de liefde, in alle richtingen, doorheen de tijd. Vele notities hebben
rechtstreeks of onrechtstreeks met vergankelijkheid, of met het bezweren ervan,
te maken. Fotoalbums zijn, aldus Paul de Wispelaere, ‘een kerkhof, een Pompeï
in Agfacolor’ (p. 49)
De achterkant van elke medaille
Paul de Wispelaere
citeert Jan Fontijn, biograaf van Frederik van Eeden, die vindt ‘dat je ook
moet laten zien hoe iemand weer wat kleiner wordt’ (p. 80). Je moet niet alleen
de successen tonen maar ook de neergang van het leven en dat doet Paul de
Wispelaere consequent. Als hij zichzelf opnieuw beluistert, hij heeft het
programma Literama op een bandje
opgenomen, noteert hij:
‘Mijn eigen stem echter, met
al die haperingen, die hé’s en die euhs, die listige vervormingen van de
werkelijkheid die ik zo goed herken, mijn hart keert ervan om in mijn lijf.
Maar het is bestemd als een document voor Ilse. Is het denkbaar dat zij het
ooit beluistert met een andere man naast haar?’ (p. 151-152).
Op elk moment is hij zich bewust van de achterkant van de medaille.
Als hij het over het nu, het leven, heeft, heeft hij het over het later, na
zijn dood. Als hij het over de jeugd heeft, heeft hij het over de ouderdom. Als
hij het over de liefde heeft, heeft hij het ook over de jaloezie. Hij spaart
zichzelf niet en hij spaart zijn lezer niet. Zo vertelt hij over de jonge
minnaar van G.:
‘Hij was veel jonger en ongetwijfeld
sterker dan ik, maar ik sleepte hem bij zijn haren van de stoel vandaan, waarop
ik zelf zo vaak had gezeten.’ (p. 160).
Alle
tegenstellingen maken deel uit van dit autobiografisch portret, ook de
tegenstelling tussen het romanpersonage Ilse en de echte Ilse. In ‘Een brief
uit Spanje’, opgenomen in Het verkoolde alfabet,
laat hij haar daarover zelf aan het woord:
‘Het is vreemd voor
mij beleefde scènes getransponeerd te zien in literaire. Van sommige denk ik
pertinent te weten dat ze anders verlopen zijn of dat ze anders geïnterpreteerd
moeten worden. […] Wat we gemakshalve de werkelijkheid noemen bestaat alleen
bij de gratie van dat duizelingwekkende aantal zienswijzen…’ (p.169)
Eerder, in diezelfde brief, stond al:
personages ‘ademen in
een ander universum. Dat is nu eenmaal de code. […] Ze zeggen veel meer over de
schrijver P. dan over de geliefden B. en G.’ . Ze waarschuwt hem ook voor ‘ die
eigenschap van je waardoor je alle vrouwen die je hebt liefgehad fundamenteel
romantiseert. (Wat niet hetzelfde is als ‘idealiseert’.) […] Dat lyrische
element is je sterkte, maar kan zich, als je niet uitkijkt, ook tegen je keren.’
(, p.170).
Hij laat Ilse zelf zijn autoportret
corrigeren zodat het veelzijdig wordt en ambigu.
De ark van woorden
In Het verkoolde alfabet wordt het
verstrijken van de tijd heel erg voelbaar door de komst van een jonge vrouw die
nog een heel leven voor zich heeft. Wat kan een weemoedig man anders dan
achterom kijken, naar zijn geschiedenis, naar zijn herkomst, naar de tijd van
de ouders die voorbij is maar nog net niet vergeten. Zijn moeder is pas
gestorven. Hij staat op een kantelmoment in zijn leven. Hij is op de top van
zijn kunnen en hij ziet in de verte al het einde naderen: de dood die hij wil
bezweren met verhalen ‘omdat zij elke keer weer gebeuren wanneer zij worden
verteld,’ aldus het citaat van Eduardo Galeano opgenomen aan het begin van Het verkoolde alfabet. Hij reanimeert
het leven van zijn ouders en zijn jeugd en hij vertelt zijn verhaal zodat het
nu weer kan gebeuren als wij het lezen. ‘Zolang ik leef en verhalen vertel zijn
jullie onsterfelijk’ (p. 20) zegt hij tegen zijn ouders. ‘Wat verloren gaat,
kan steevast op mijn warme sympathie rekenen.’ (p. 293)
De verteller staat in een paradijselijke tuin, die wemelt van leven en
dood. ‘Al het moois in deze wereld is zo kwetsbaar en weerloos geworden dat het
alleen nog in reservaten kan overleven’ (p. 21). Het is de natuurlijke biotoop
van een melancholicus. De verteller is oud, zijn geliefde jong. Meer verhaal is
er niet nodig voor een schrijver als Paul de Wispelaere. Het biedt hem alle
mogelijkheden om achterom te kijken, niet met wroeging of met spijt maar met weemoed.
Weemoed is de ‘zacht-treurige stemming van het gemoed’ aldus Van Dale. En dat
is precies de stemming waarin de auteur Paul de Wispelaere ook zijn lezers
brengt. Alles ademt vergankelijkheid, zelfs de liefde, aangezien die niet
blijft duren. Weemoed is ook wat hij herkent in het Dagboek van Jules Renard:
‘Dat mengsel van
geest en weemoed, en zijn liefdevolle aandacht voor de nietige dingen’ (p. 42)
De nostalgie betreft niet alleen mensen maar ook
plaatsen: zijn liefde voor Spanje bijvoorbeeld wordt steeds nostalgischer
omwille van ‘de maalstroom van de toeristische industrie’ (p. 28). Hij gaat met
Ilse in Algeciras op zoek naar het strand uit zijn herinnering maar vindt het
niet terug. ‘Maar wat men mij ook wijs wil maken, dat prachtige strand ligt
voor mij in Algeciras, je komt uit de donkergroene koelte van dat pijnbos en
daar strekt het zich voor je uit, glinsterend wit aan de rand van een zee die
’s ochtends van gesmolten zilver is.’ (p. 181). Een nostalgicus immers heeft
vooral oog ‘voor wat er niet meer is’ (p.29) een verwijt dat hij toegestuurd
krijgt van G.: ‘Jij hebt vooral oog voor wat er niet meer is , en daarom kunnen
wij nooit eens hetzelfde zien.’
Heimwee ‘is een gevoel
dat steunt op een verzonken zekerheid dat er een betere en mooiere wereld
bestaat dan die waarin ik nu leef.’ (p. 71) zegt Paul de Wispelaere en daarom
schrijft hij over Brugge, de ‘stad van mijn jonge jaren, toen nog niet
overgeleverd aan de snuffelende muizen van het massatoerisme, nog niet ontdekt
en veroverd door horden Japanners met de dreigende loop van een camera op hun
buik.’ (p.88)
Hij verlangt terug naar de ‘tijd waarin
door gewone mensen met kunde en zorg aan mooie, duurzame voorwerpen werd
gewerkt, en de machines nog niet in ijltempo de Universele Lelijkheid uit de
grond hadden gestampt.’ (p. 91) Of naar de tijd met ‘Nog bijna geen auto’s op
de weg. Nog niet de plaag van het georganiseerde, collectieve wielertoerisme.’
(p. 89). Musea, zegt hij, ‘waren toen nog geen spektakelhuizen.’(p. 89). En
ook: ‘op zijn fiets bracht een slagersjongen het gezonde vlees rond.’ (p. 93).
Paul de Wispelaere is altijd weer op zoek naar zuiverheid (p.137), naar
echtheid en naar schoonheid: ‘Hevige schoonheidservaringen hebben iets religieus,
en roepen gevoelens van goedheid en liefde op.’ (p. 109).
Geëngageerd
Het verkoolde alfabet is nog altijd
brandend actueel. Het boek dateert van 1992. Het is hard voor onze ruimtelijke
ordening:
‘Als nergens anders ter wereld wordt er zo
verwoed aan gewerkt om de laatste perceeltjes groen te laten verdwijnen achter
muren en onder lagen kiezel en beton. […] Ik las in de krant dat er jaarlijks
zo’n drie procent van de nog open ruimte door bebouwing wordt ingenomen. De
voltooiing van de veldtocht ligt dus al in het verschiet.’ (p. 135)
En dat is vandaag, in 2017, nog altijd even urgent. De
Vlaamse regering heeft eind 2016 een betonstop afgekondigd tegen het jaar…
2040.
Of wat vind je van:
‘Cultuur
en politiek zijn consumptieartikelen geworden. Presidenten worden via de
televisie gekozen, net als waspoeder, en dichters vervullen een decoratieve
functie.’ (p. 130)?
Ook dat wordt nog elke dag
bewaarheid, zij het dat presidenten nu via sociale media verkozen worden. En
even later luidt het: ‘ook het politieke bedrijf is een circus geworden’ naar
aanleiding van een uitzending van het Euro-Songfestival waarbij premier Martens
en cultuurminister Dewael aanwezig zijn. (p. 172)
Hij
is niet mals voor onze samenleving: ‘Driemaal daags in het medianieuws, bij het
opstaan, eten, slapen gaan: de eredienst op de beurs, de heilige Dow Jones,
Sancta Nikkei, de stijging van het Bruto Nationaal Product, de daling van de
rentevoet.’ (p. 149) en daarop volgt een ironische litanie die leest als een
gedicht. Op reis in het buitenland wordt hij ‘geconfronteerd met het bestaan
van een landschap en met de idee van een landschap, waarvan in Vlaanderen
nauwelijks nog een spoor te vinden is […] Als zo vaak over de grenzen word ik
gegrepen door mijn haatliefde voor dat land’ (p. 200).
Je zou hem kunnen wegzetten als een oude mopperaar als hij niet telkens
opnieuw de vinger wist te leggen op de pijnpunten van onze samenleving: van Jan
de Grasneuker die zijn gazon drie keer per week afrijdt (p. 214) tot de zoon
van Herman en Lou Sabbe die één van de tienduizenden slachtoffers is, die elk
jaar in Europa verongelukken met de auto omdat ‘elke tijd en elk systeem zijn
eigen waanzin produceert.’ (p. 223)
Van de
tegenstelling tussen Vlaanderen en het buitenland, tussen ongerept en
bezoedeld, tussen vroeger en nu, tussen jong en oud, tussen schoonheid en
banaliteit, leeft het verlangen: ‘De herinnering aan het verlangen, en het
verlangen naar de herinnering, die het hoofdthema van zijn werk zouden vormen’
(p. 194). Zijn werk toont, net als de Normandische tuin die hij in
Varenge-ville-sur-Mer bezoekt, ‘hoe mooi de wereld had kunnen zijn.’ (p.201)
Vrijheid
Aan de basis van het wantrouwen ten opzichte van politici en
ideologieën ligt de vrees ‘dat er een groep mensen bestond die beslag op hem
wilde leggen en waaraan hij misschien overgeleverd zou zijn.’(p. 186) Toen ze
hem op school vroegen lid te worden van een Geheim Genootschap ‘raakte hij in
paniek bij de gedachte dat hij nooit meer vrij zou zijn.’ (p. 188). Die
onvrijheid zou zijn persoon en het paradijs bedreigen waar de schrijver
helemaal zichzelf kan zijn en waar het zomer is.
Het verlangen
Het
verlangen is de drijfveer van zijn literatuur maar ook van zijn leven. Het
verlangen heeft er hem toe bewogen om van Moerhuize zijn paradijs te maken, een
reservaat, een ark. Het verlangen stuurde hem op reis, naar plaatsen waar hij
opnieuw de ongereptheid en puurheid zocht. En datzelfde verlangen was de motor
van zijn liefdesleven. Hij was op zoek naar de geliefde. Zij was jong, zuiver
en compromisloos. Bérénice was het geweest, maar zij was overleden. Hij
verlangde naar het onbereikbare. Dat wat bereikbaar was, had hem ontgoocheld.
Toen kwam Ilse in het verhaal en kreeg het verlangen een naam.
Paul de Wispelaere: Het verkoolde alfabet, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2017, 333 p. ISBN 9789029514439. Distributie: L&M Books
deze pagina printen of opslaan