Yannick Dangre is, ondanks zijn nog jeugdige leeftijd,
ondertussen al de auteur van een drietal romans en een paar dichtbundels. In
die zin komt in deze bundel dan ook geen beginnend schrijver aan het woord,
maar iemand die al de contouren van een oeuvre met zich meebrengt.
Essentieel bij Dangre
is de zoektocht naar identiteit. Voortdurend gaan zijn hoofdpersonages – in de
poëzie is dat het dichterlijke ik – op zoek naar een plaats die ze als de
‘hunne’ kunnen beschouwen. Dat kan letterlijk een thuis zijn of een heimat,
maar veel belangrijker is de plaats in een relatie, in een gemeenschap, in een
tijdperk. De onwennigheid van de mens wordt telkens geanalyseerd op een manier
die tegelijk toegankelijk is naar de lezer toe en toch ruimte laat voor
mysterie en nadenken. Antwoorden blijken vaak vraagtekens te verbergen.
Dat laatste geldt
zeker voor de gedichten, waarin Dangre naar mijn mening verder gaat dan in zijn
proza. De gedichten uit Nacht en navel
bieden daarvan een goede staalkaart. De titel – voor mij niet
bijzonder smaakvol, maar wie ben ik – brengt op een provocerende wijze die
binnen- en buitenwereld samen. ‘Navel’ verwijst naar het lichaam, naar de
seksuele aantrekkingskracht, maar ook naar het navelstaren. De combinatie van
nacht en nevel is daarentegen mythisch geworden voor de gruwelen van de
Holocaust, en algemener voor het zinloos lijkende geweld in de moderne
samenleving. Beide componenten worden in de bundel niet enkel naast elkaar
geplaatst maar in feite ook met elkaar verwezen: de intimiteit en de
maatschappij lijken in sommige opzichten elkaars spiegelbeeld: soms
ontluisterend, elders vervormend en daardoor vervreemdend.
Formeel is de bundel haast
perfect opgebouwd: vijf reeksen van telkens zeven gedichten worden geflankeerd
door een openings- en een slotvers. De bundel opent met een gedicht over de
naamloze vluchtelingen en de haast onverschillige wijze waarop wij het
dagelijkse nieuws daarover achteloos registeren. Omgekeerd vormt het einde een
passionele liefdesverklaring waardoor de privésfeer als het ware het
slotakkoord vormt. Tegelijk gaat het niet om een zich opsluiten in het
reservaat van de intimiteit, aangezien buiten- en binnenwereld elkaar
onmiskenbaar beïnvloeden. Dat is al merkbaar vanaf de eerste reeks die een
aantal erotische verzen groepeert; dat de geliefde ‘Lolita’ wordt genoemd is al
een (zoveelste) knipoog naar de culturele bagage die de dichter meedraagt. Het
zijn brede retorische gedichten vol beelden, op een haast hymnische toon die doet
denken aan Nic van Bruggen, Herman de Coninck of Hugo Claus. De ironische toon
leidt echter niet altijd tot beklijvende verzen, ook al omdat sommige beelden
een averechts effect dreigen te hebben.
De reeksen waarin Dangre zich
richt op de maatschappelijke realiteit zijn alvast homogener van toon, maar ook
hier maakt de dichter soms een bizarre indruk in de hoop de lezer te imponeren.
Zo laat hij zich nadrukkelijk inspireren door de terreurdreiging van IS en de
aanslagen (ook in Zaventem). De reeks ‘Moi je m’appelle’ gaat resoluut op zoek
naar de dieperliggende motieven van de terroristen (die zichzelf veeleer zien
als bevrijders en revolutionairen), maar doet dat door een aantal protagonisten
in de ik-persoon aan het woord te laten.
Op die manier tracht hij een
meer empathische blik van binnenuit tot stand te brengen, door hun motieven
nader te belichten. Het blijkt dat zij zich ergeren aan aspecten van het
alledaagse Westen en dan telkens hun bekering of hun daad ervaren als een
keerpunt. Toch brengt die verrassende perspectiefwisseling weinig diepgang met
zich mee, en de reeks laten eindigen met een verbaasde Allah is niet echt een
climax. Naar mijn mening valt Dangre minder uit zijn rol wanneer hij zich niet
als een Dichter met hoofdletter wenst te gedragen, maar nauwgezet registreert
wat zich rond hem en aan hem voordoet. In de centrale reeks verkent hij zo op
indringende wijze de twijfels rond zijn eigen dichterschap en zijn eigen jeugd.
Ook de reeks gedichten rond steden – van Aleppo en Molenbeek tot Vaticaanstad –
is tegelijk bescheiden en intens van toon.
Dangre heeft talent, dat staat
buiten kijf, maar hij weet niet altijd evengoed te doseren. Zijn gedichten gaan
soms alle kanten uit (ook binnen een zelfde vers), maar op andere plaatsen
wordt de lezer geraakt door pertinente beelden, fraaie opmerkingen, een nieuw
en plots inzicht. Als de dichter erin slaagt wat kritischer te staan tegenover
zijn eigen vingeroefeningen zal zijn poëzie misschien zelfs onmisbaar worden.
Yannick
Dangre: Nacht en navel, De Bezige Bij, Amsterdam 2017, 59 p. ISBN 9789023449867.
Distributie: WPG UItgevers
deze pagina printen of opslaan