Er zijn nogal wat constanten in het (nog) niet
zo uitgebreide werk van deze Chileense auteur. Alle lijken ze terug te voeren
tot reminiscenties aan toestanden die hij herkent uit de eigen leefomgeving:
het koesteren van literatuur (hij werd literatuurdocent), het bevragen van het
kittige onderwijswereldje, het zien verbrokkelen van relaties, het verknoeien
van kinderen, en… het ontbreken van vluchtwegen om te ontsnappen aan de leegte.
‘Mijn vader
was een computer, mijn moeder een schrijfmachine. Ik was een leeg schrift en nu
ben ik een boek’: zo sluit hij het eerste verhaal (over zichzelf) af van de elf
die in Mijn documenten zijn
opgenomen. Alsof hij ze achteloos uit een digitale archiefmap te voorschijn
haalt. Ik wil dit materiaal publiceren, schrijft hij, zelfs al is het nog niet
af, zelfs al is het onmogelijk het af te ronden. Daar hebben we het al: twijfel
en onzekerheid zijn bij Zambra geen sporadisch opduikende gevoelens, zij
kleuren vrijwel elke situatie die de auteur in zijn werk tot leven brengt. Ga
maar na hoe vaak hij gebruikmaakt van het woord ‘misschien’, of ‘het zou ook
kunnen dat…’. Als auteur héérst hij weliswaar over de werkelijkheid, kan hij
die naar zijn hand zetten, maar dan ontsnapt ze hem weer, of láát hij ze
ontsnappen, vervloeien in de leegte. Aan het einde van elke verhaalepisode
verwacht je een pointe, maar meestal ís die er nauwelijks, het verhaal eindigt
gewoon. Of loopt door, tergend onaf.
Willen we de kern ontbolsteren
van Zambra’s schrijverschap dan moeten we noodgedwongen terugkeren naar de
‘binnenkant’ van de verhalen: waarover heeft hij het, wat wil hij overbrengen?
Schijnbaar niets. Hij vertelt, afstandelijk, klinisch bijna. Het zijn
allerminst epische thema’s die aan bod komen. Over zijn vader en diens kompaan
Camilo, allebei voetbalfanaten, wat hun vriendschap doet exploderen. Over het
communicatief gestuntel tussen de gescheiden Max en zijn zoontje Sebastián, die
bij de moeder inwoont. Over de kat die de inzet wordt van getouwtrek tussen
Daniel en Maru, ook al een gescheiden koppel, met het kattenminnend zoontje als
te winnen trofee.
Katten, pc’s, sigaretten, voetbal: alledaagser kan niet, maar achter de
hoek loeren drama’s of semi-drama’s, met kinderen onveranderlijk als
slachtoffer. Zambra zoekt het niet in grootse, verheven thema’s. Op zich zijn
de incidenten waar zijn figuren mee opgezadeld worden irrelevant, maar ze
zetten de deur wagenwijd open voor het observeren van de gedragingen die
daaruit resulteren en die, duidelijk vanwege onvermogen tot communicatie, de
teloorgang van relaties in de hand werken.
Het beeld van Zambra dat uit
zijn verhalen kan worden gedistilleerd, is dat van een delicaat romanticus die
met precieus geduld zijn figuren helpt zoeken naar enig houvast – dat zij
meestal niet vinden. Hij doet denken aan een fragiel iemand die blootsvoets
over glassplinters loopt, de splinters van een uiteenvallende samenleving vol
vereenzaamde brokkenpiloten; niet voor niets noemt een criticus hem ‘de
cartograaf van de eenzaamheid’. Deze verzameling al dan niet autobiografisch
gekleurde verhalen (waarschijnlijk wél) verraden in elk geval een begaafd
literator, die de kunst verstaat om met een minimum aan grondmateriaal de lont
te steken aan ontreddering creërende levensdrama’s. Maar dat wisten we al
eerder.
Alejandro Zambra: Mijn documenten, Karaat, Amsterdam 2018, 233 p. ISBN 9789079770182.
Vertaling van Mis documentos door Luc de Rooy
deze pagina printen of opslaan