Vanaf haar zesentwintigste is Suzanne Meloche
(1926-2009) haar naaste verwanten steevast uit de weg gegaan. Bij leven heeft
ze dan ook maar weinig betekend voor haar kleindochter, de Canadese regisseur
en schrijfster Anaïs Barbeau-Lavalette (Quebec, 1979). Na haar grootmoeders
dood, bij het leeghalen van de flat, stuitte de schrijfster op een mapje met
brieven, gedichten en oude krantenartikelen. ‘Een goudmijn’ noemt ze de vondst,
die haar ertoe aanzette zich alsnog te gaan verdiepen in haar grootmoeders
verleden. Voor een historische roman had ze niet voldoende materiaal, ook niet
nadat een privédetective bijkomende informatie had vergaard. Wel hebben de
opgegraven brokstukken van Suzanne Meloches leven een intens portret opgeleverd
van een vrouw die geprangd zat tussen haar eigen behoeften en de ander.
Ze was een jaar of achttien toen
ze in Montréal een prestigieuze spreekwedstrijd won en in de nasleep ervan in
de ban geraakte van de groep jonge, aanstormende kunstenaars rond Paul-Émile
Borduas, de grondlegger van het Automatisme. Deze non-conformistische
kunststroming was beïnvloed door het surrealisme en mengde zich tussen 1945 en
1954 volop in het maatschappelijke en artistieke debat in Quebec.
Een van de
groepsleden was de schilder Marcel Barbeau met wie Suzanne Meloche in 1948
trouwde. Omdat de zoekende kunstenaar zich algauw weer helemaal terugplooide op
zijn werk, maar ook omdat zijzelf de ruimte zocht om met haar eigen gedichten
en schilderijen naam te maken, keerde ze hem en hun twee kinderen na vier jaar
huwelijk de rug toe. Met een Amerikaanse minnaar die ze afsnoepte van een
vriendin, reisde ze naar Brussel. Vandaar zette ze samen met hem koers naar
Londen. Ze ging na een abortus alleen terug naar Montréal. Daarop volgde een
bewogen periode in New York, waarna ze haar verdere leven in haar thuisstad
Ottawa wijdde aan het boeddhisme.
Zolang haar omzwervingen erop waren gericht om toch maar
niet tussen de plooien van de culturele geschiedenis te verdwijnen, werd ze
geplaagd door twijfels:
‘Je hebt geen
uitstraling, je bent anoniem. Doelloos cirkel je in een baan om de
protestkunstenaars. Niemand heeft belangstelling voor je. Je bent niemand’.
En zo komen we
bij de keuze van Anaïs Barbeau-Lavalette voor de jij-vorm. Dit eerder ongewone
perspectief creëert een afstand, die haar toelaat een brug te slaan naar haar
grootmoeder, dit door haar een leven aan te meten dat ze als schrijfster
distilleert uit de combinatie van objectieve en ingekleurde feiten. Ze doet dat
met veel vaart, ze haast zich als het ware van knooppunt naar knooppunt, maar
wel met een filmische blik waardoor het geheel toch iets vloeiends heeft.
Nu eens roept
ze in een paar woorden een krachtige scène op: ‘[…] je braakt jezelf in één
kleurrijke scheut uit’ - wanneer Suzanne Meloche eind jaren vijftig in opperste
concentratie schildert in het atelier van Jean-Paul Riopelle in Manhattan,
wanneer niemand minder dan Jackson Pollock er heer en meester is. Dan weer
verliest Anaïs Barbeau-Lavalette zich in gezochte formuleringen: ‘Je keilt je
inwendige verwoesting op het nieuwe doek, je volgt de anarchistische metronoom
van je darmen, die alleen daar uit de knoop raken’.
Sterk over de hele lijn is hoe
ze je meezuigt in dit verhaal dat ze wil vertellen, omdat ze zelf voor een stuk
bestaat uit haar grootmoeders afwezigheid. Zo voor de hand liggend is dat niet,
want soms wil je je eigenlijk liever niet inleven in die eigengereide vrouw,
die alleen maar vrij leek te kunnen ademen als ze zicht had op een wijkende
horizon.
Anaïs
Barbeau-Lavalette: De vrouw die vluchtte, Querido, Amsterdam 2018, 328 p. ISBN
97890214 08590. Vertaling van La femme qui fuit door Katelijne De Vuyst.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan