Vertaald proza

BOEKEN NR. 8, SEPTEMBER 2018

Anaïs Barbeau-Lavalette: De vrouw die vluchtte

door Katja Feremans

Vanaf haar zesentwintigste is Suzanne Meloche (1926-2009) haar naaste verwanten steevast uit de weg gegaan. Bij leven heeft ze dan ook maar weinig betekend voor haar kleindochter, de Canadese regisseur en schrijfster Anaïs Barbeau-Lavalette (Quebec, 1979). Na haar grootmoeders dood, bij het leeghalen van de flat, stuitte de schrijfster op een mapje met brieven, gedichten en oude krantenartikelen. ‘Een goudmijn’ noemt ze de vondst, die haar ertoe aanzette zich alsnog te gaan verdiepen in haar grootmoeders verleden. Voor een historische roman had ze niet voldoende materiaal, ook niet nadat een privédetective bijkomende informatie had vergaard. Wel hebben de opgegraven brokstukken van Suzanne Meloches leven een intens portret opgeleverd van een vrouw die geprangd zat tussen haar eigen behoeften en de ander.
 
Ze was een jaar of achttien toen ze in Montréal een prestigieuze spreekwedstrijd won en in de nasleep ervan in de ban geraakte van de groep jonge, aanstormende kunstenaars rond Paul-Émile Borduas, de grondlegger van het Automatisme. Deze non-conformistische kunststroming was beïnvloed door het surrealisme en mengde zich tussen 1945 en 1954 volop in het maatschappelijke en artistieke debat in Quebec.
 
Een van de groepsleden was de schilder Marcel Barbeau met wie Suzanne Meloche in 1948 trouwde. Omdat de zoekende kunstenaar zich algauw weer helemaal terugplooide op zijn werk, maar ook omdat zijzelf de ruimte zocht om met haar eigen gedichten en schilderijen naam te maken, keerde ze hem en hun twee kinderen na vier jaar huwelijk de rug toe. Met een Amerikaanse minnaar die ze afsnoepte van een vriendin, reisde ze naar Brussel. Vandaar zette ze samen met hem koers naar Londen. Ze ging na een abortus alleen terug naar Montréal. Daarop volgde een bewogen periode in New York, waarna ze haar verdere leven in haar thuisstad Ottawa wijdde aan het boeddhisme.
 
Zolang haar omzwervingen erop waren gericht om toch maar niet tussen de plooien van de culturele geschiedenis te verdwijnen, werd ze geplaagd door twijfels:
 
‘Je hebt geen uitstraling, je bent anoniem. Doelloos cirkel je in een baan om de protestkunstenaars. Niemand heeft belangstelling voor je. Je bent niemand’.
 
En zo komen we bij de keuze van Anaïs Barbeau-Lavalette voor de jij-vorm. Dit eerder ongewone perspectief creëert een afstand, die haar toelaat een brug te slaan naar haar grootmoeder, dit door haar een leven aan te meten dat ze als schrijfster distilleert uit de combinatie van objectieve en ingekleurde feiten. Ze doet dat met veel vaart, ze haast zich als het ware van knooppunt naar knooppunt, maar wel met een filmische blik waardoor het geheel toch iets vloeiends heeft.
 
Nu eens roept ze in een paar woorden een krachtige scène op: ‘[…] je braakt jezelf in één kleurrijke scheut uit’ - wanneer Suzanne Meloche eind jaren vijftig in opperste concentratie schildert in het atelier van Jean-Paul Riopelle in Manhattan, wanneer niemand minder dan Jackson Pollock er heer en meester is. Dan weer verliest Anaïs Barbeau-Lavalette zich in gezochte formuleringen: ‘Je keilt je inwendige verwoesting op het nieuwe doek, je volgt de anarchistische metronoom van je darmen, die alleen daar uit de knoop raken’.
 
Sterk over de hele lijn is hoe ze je meezuigt in dit verhaal dat ze wil vertellen, omdat ze zelf voor een stuk bestaat uit haar grootmoeders afwezigheid. Zo voor de hand liggend is dat niet, want soms wil je je eigenlijk liever niet inleven in die eigengereide vrouw, die alleen maar vrij leek te kunnen ademen als ze zicht had op een wijkende horizon.
 
Anaïs Barbeau-Lavalette: De vrouw die vluchtte, Querido, Amsterdam 2018, 328 p. ISBN 97890214 08590. Vertaling van La femme qui fuit door Katelijne De Vuyst. Distributie L&M Books 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri