Vertaald proza

BOEKEN NR. 7, JULI 2019

Emmanuel Bove: Vrouwelijk karakter

door Laurent De Maertelaer

Een beklemmende liefdesroman in negatief  
 
Emmanuel Bove was ongetwijfeld een van de markantste literaire fenomenen uit het interbellum. Bij leven kende hij enorme successen en vergaarde een legertje bewonderaars rondom zich, maar desondanks begon zijn roem kort na zijn dood te tanen. Hij verdween in de vergeetput van de belletrie, tot wanneer op het einde van de jaren ‘70 van de vorige eeuw de Franse uitgeverij Flammarion met mondjesmaat, maar met groeiend succes, zijn werk opnieuw begon uit te geven. Al snel volgden wereldwijd vele vertalingen — ook in het Nederlands, de teller staat inmiddels op twaalf. Het duurde niet lang of Bove betrad het pantheon van de allergrootsten. Na Het voorgevoel in 2015 brengt De Arbeiderspers nu Vrouwelijk karakter uit, een tragisch liefdesverhaal zoals alleen Bove er een kon schrijven.
 
Bewogen leven
Emmanuel Bove (1898-1945), een van de pseudoniemen van Emmanuel Bobovnikoff, werd geboren in Parijs, aan de Boulevard de Port-Royal. Hij was de zoon van een Joods-Russische emigrant uit Kiev, zonder vast beroep of inkomen. Zijn moeder was een kamermeisje van Luxemburgse afkomst. Hij liep eerst school in Parijs, later in Genève. Zijn vader had daar immers een nieuw leven opgebouwd met een zekere Emily Overweg, een rijke Engelse, zonder Boves moeder ooit officieel te verlaten. Zijn broer Léon bleef echter bij hun moeder in Parijs wonen, zij het in armoedige omstandigheden. Af en toe is Bove bij hen. De tegenstelling tussen het rijke milieu van zijn vader en het arme van zijn moeder is in zijn latere romans een weerkerend thema. Rond z’n twaalfde al besliste Bove om schrijver te worden.
 
Ten gevolge van de oorlog kwam in 1915 het vermogen van Boves stiefmoeder in gevaar. Bove vloog op internaat in Engeland, waar hij zijn studies afmaakte. Zijn vader overleed in die periode aan tuberculose. In 1916 keerde Bove terug naar Parijs waar hij in zijn onderhoud voorzag met allerlei lastige baantjes: tramconducteur, ober, taxichauffeur. Hij verbleef ook een tijdje in Marseille, en voegde zich uiteindelijk bij zijn broer en moeder in Versailles. Vanaf 1918 ging hij voor drie jaar in militaire dienst, zonder ooit het front te zien. In 1921 huwde hij de Suzanne Vallois, een onderwijzeres van rijke komaf. Het echtpaar vestigde zich in Tulln, een voorstadje van Wenen. Daar begon Bove pas écht met schrijven, hij schreef er immers boeken zoals Mes amis en Armand. Voordien had hij om den brode talloze populaire stationsromannetjes geschreven onder de namen Emmanuel Valois of Pierre Dugast.
 
In 1923 keerde het gezin terug naar Frankrijk. Bove publiceerde ‘Nuit de Noël’ (later bekend als ‘Le crime d’une nuit’), een langer verhaal dat meteen de aandacht trok van niemand minder dan Colette. Later, in 1924, hielp de bekende schrijfster Bove bij het uitgeven van zijn eerste roman, Mes amis, door die op te nemen in haar zogeheten ‘Collection Colette’ bij de Parijse uitgeverij Ferenczi et Fils. Het werd een grote hit: onder anderen Sacha Guitry wierp zich op als onvoorwaardelijke fan en schreef een uiterst lovende recensie. Vanaf dan tot aan zijn dood in 1945 zou Bove bijna onophoudelijk blijven schrijven en publiceren. In totaal schreef hij een dertigtal romans. Samuel Beckett, Klaus Mann, André Gide, Max Jacob, Philippe Soupault en Rainer Maria Rilke behoorden tot zijn vroegste bewonderaars. Als gevestigde naam en gevierd auteur schreef Bove ook veel voor kranten. In 1925 brak hij met Vallois, om vijf jaar later van haar te scheiden.
 
In 1928 — het jaar dat Bove de felbegeerde prix Figuière in ontvangst mocht nemen voor wat de meesten zien als zijn meesterwerk, La coalition, vertaald als Het verbond — ontmoette hij Louise Ottensooser, eveneens afkomstig uit een gefortuneerde familie. Zij werd zijn grote liefde en ze huwden in 1930. Over de tijdsspanne van het hele decennium van de jaren ‘30 is er weinig bekend over Boves leven, behalve dat hij in 1935 lang het bed hield omwille van een zware longonsteking, dat zijn moeder overleed in 1937 én dat hij veel bleef schrijven. In 1940 werd hij voor enkele maanden gemobiliseerd als ‘travailleur militaire’ in een metaalgieterij in Le Cher. De Boves wilden Londen bereiken via Noord-Afrika om zo het Vichy-regime te ontvluchten. Bove weigerde pertinent om ook maar iets te publiceren in bezet Frankrijk. In 1942 kwam het echtpaar aan in Algiers, waar Bove zijn laatste drie romans schreef: Le piège, Départ dans la nuit en Non-lieu. Twee jaar later trokken ze opnieuw naar Parijs, maar Bove is dan nog slechts een schim van wie hij ooit was geweest, onder meer door de malaria die hij in Algerije had opgelopen. Hij stierf in Parijs, op 13 juli 1945, ten gevolge van een reeks malaria-aanvallen die een hartstilstand veroorzaakten. Op de begraafplaats van Montparnasse werd hij bijgezet in het Ottensooser-familiegraf.  
 
Een erfeniskoffer
Na zijn dood raakte Boves literaire nalatenschap in de vergetelheid. Pas in 1977 kwam de Franse uitgeverij Flammarion met het lumineuze idee zijn debuutroman, Mes amis (1924), opnieuw uit te geven, meteen gevolgd door een heruitgave van Armand (1927). Het was het begin van een bescheiden, maar internationale  herontdekkingscyclus. De Oostenrijkse schrijver Peter Handke leerde Bove in die periode kennen via zijn Franse vertaler en maakte er een erezaak van drie romans naar het Duits te vertalen. Nadien bleef Handke een fervente pleitbezorger van Boves oeuvre: zo bevat de Duitse vertaling van Vrouwelijk karakter een enthousiast makend interview met de Oostenrijker. Nederlandse vertalingen lieten evenmin lang op zich wachten. Angèle Manteau beet de spits af en maakte twee meer dan behoorlijke vertalingen, Mijn vrienden in 1981 en Armand in 1983, beide verschenen bij De Prom.
 
Voor een relatief onbekende, om niet te zeggen obscure auteur, zijn er in de loop der jaren verrassend veel Nederlandse vertalingen van Boves werk gekomen. Voer voor de trouwe en groeiende schare fans bleef meer dan geregeld opduiken, zij het met enkele Bove-loze periodes. Na de twee vertalingen van Manteau volgden bij de Prom maar liefst vijf vertalingen op zeven jaar tijd door Gerda Siebelink: Winters dagboek (1984), Henri Duchemin en zijn schaduwen (1985), De valstrik (1987), Een man die wist (1989) en Het verbond (1991). Toen bleef het opnieuw geruime tijd stil, tot wanneer in 2002 Bas Lubberhuizen een verzameling verhalen uitbracht onder de titel Reis door een appartement. Weer tien jaar later nam vertaalster Mirjam de Veth de fakkel over met De liefde van Pierre Neuhart (2013), een uitgave bij de inmiddels opgedoekte uitgeverij Coppens & Frenks. Kort hierna volgden Het voorgevoel (2015) en Een vader en zijn dochter (2018), respectievelijk bij De Arbeiderspers en bij Vleugels. Nu voegt De Veth daar een boek bij dat pas in 1999, opnieuw door Flammarion, als verloren gewaande vondst werd uitgegeven, Un caractère de femme.
 
Aan de ‘verloren’ gewaande manuscripten van Bove is een behoorlijk spectaculair verhaal verbonden. Toen Boves weduwe Louise Ottensooser in 1979 overleed, deed men bij het leegmaken van haar woonst een uitzonderlijke vondst: een dichtgesnoerde lederen koffer gevuld met dagboeknotities, foto's, brieven en drie manuscripten van haar man. Een van de manuscripten uit de beruchte koffer was — u raadt het al — Un caractère de femme (naast Un homme qui savait, vertaald als Een man die wist, en het nog niet vertaalde Mémoires d’un homme singulier). Deze roman werd geschreven in 1936, maar bleef ongepubliceerd omdat Bove weigerde wijzigingen aan te brengen die de uitgever hem oplegde. De bedoeling was namelijk dat Un caractère de femme zou verschijnen in de reeks ‘Œuvres Libres’, een door Fayard gepubliceerde verzameling met onuitgegeven romans in primeur. Bove had in het verleden al enkele titels in de reeks uitgegeven: in 1926 al een van zijn eerste boeken Le crime d’une nuit, maar ook Un suicide en de door De Veth vertaalde romans Le pressentiment en Un père et sa fille. Fayard wilde dat Bove een groot deel van de roman herwerkte, wegens te deprimerend en te defaitistisch, maar de auteur weigerde en liet het boek links liggen, waarna het, jawel, in een koffer onder het bed belandde. In het manuscript ontbreekt overigens een pagina, zoals in de vertaling met een voetnoot wordt aangegeven.
 
Vrouwelijk karakter, memorabele heldin
Colette Salmand, de levenslustige 21-jarige dochter van dokter en weduwnaar Edouard Salmand, besluit het ouderlijk huis te verlaten om haar minnaar, de getormenteerde student Jacques Leshardouin, te volgen naar Genève. Jacques liep een ernstig hoofdletsel op tijdens de Eerste Wereldoorlog, overleefde het incident, maar keerde huiswaarts als een fysiek verzwakte en psychisch labiele veteraan. Wanneer nadien zijn oudere broer Paul dodelijk gewond raakt, wil Jacques zich wreken door opnieuw in dienst te gaan. Hiervoor heeft hij echter een medisch attest nodig, gezien zijn verleden. Via Colette komt Jacques bij een legerarts terecht, een kennis van haar vader, die naar verluidt niet al te moeilijk doet, maar nu koudweg weigert hem geschikt te verklaren voor het front. In een vlaag van zinsverbijstering schiet Jacques de arts neer en slaat op de vlucht naar Genève. Jacques vraagt Colette, die aanvankelijk niets van de moord weet, bij hem in Genève te komen wonen.
 
De volgende vier jaar overleeft het koppel in armoedige omstandigheden. Vooral Colette moet de eeuwige geldzorgen onder ogen zien te komen, want Jacques’ geweten begint steeds meer op te spelen waardoor hij almaar dieper in een verlammende depressie verglijdt. Na enige tijd biecht hij alles op aan Colette:  
 
‘Al drie maanden hechtte hij zich als een schaduw aan Colette, volgde haar op al haar schreden en wachtte op het juiste moment waarop hij haar alles kon opbiechten in de zekerheid dat ze desondanks van hem hield en hem zou vergeven.’
 
Colette is ondersteboven van het nieuws, maar blijft koelbloedig. Ze ziet maar een aantal oplossingen. De eerste is alleen teruggaan naar Parijs en Jacques aan zijn lot overlaten. Dit idee laat ze snel varen uit schrik dat Jacques zichzelf iets zou aandoen. Een tweede mogelijkheid is Jacques overreden om met haar mee terug te gaan, zichzelf aan te geven en zijn gerechte straf te ondergaan. Maar dan is de kans groot dat ze elkaar nooit meer zullen zien. De derde oplossing lijkt haar de beste:
 
‘Nu ze deze man gekozen had, moest ze dan zijn lot niet delen, wat hij ook had gedaan? Juist nu zou het nobel van haar zijn om hem een blijk van haar liefde te geven. Ze wist waarom hij geschoten had. Ze wist dat hij geen ordinaire misdadiger was. Ze moest zich zonder aarzelen aan hem geven en proberen hem te helpen zijn evenwicht te hervinden.’
 
Het is het begin van een lang proces van desillusie en overlevingsdrang, dat Bove subtiel maar effectief beschrijft. Hoewel Colette Jacques op andere gedachten probeert te brengen, keert Jacques alleen terug naar Parijs om zich aan te geven bij het Franse gerecht. Hij wordt berecht en gevangen gezet, maar komt tot zijn eigen verbazing al snel weer vrij. Colette zoekt hem op, maar Jacques wil niet meer leven en verklaart dat hij onmogelijk nog van haar kan houden.
 
Zoals in de meeste romans van Bove is het verhaal weinig opzienbarend. Jacques is een typische Boviaanse held: een door duistere gevoelens onderdrukte eenzaat, in de greep van een allesverterende melancholie. Maar dé centrale figuur van deze mooie roman is natuurlijk Colette (niet voor niets draagt de Duitse vertaling haar naam als titel, Colette Salmand). Hoewel we zo goed als niets te weten komen over de initiële intensiteit van de liefde tussen Colette en Jacques, hebben we een blind vertrouwen in hoe de heldin die prille relatie beschrijft. Hun liefde moet aanvankelijk wel grandioos zijn geweest, zoveel is zeker. De pleidooien die ze in het begin houdt ter verdediging van haar grote liefde — tegenover haar vader, haar schoonouders — maken dat de lezer haar oordeel en gevoelens gelooft.
 
Maar geleidelijk aan zien we haar echter afglijden. Haar liefde dooft uit en verandert zelfs in minachting voor de ‘zielige zieke man die door een hoofdwond halfgek was geworden.’ Uiteindelijk komt Colette er als enige sterker uit:
 
‘Ik haat hem niet. Als u denkt dat ik hem haat, vergist u zich. Ik beklaag hem eerder. Ik heb medelijden met hem, als ik hem maar niet zie. Daarom wil ik hem niet meer ontmoeten. Ik denk aan andere dingen. Ik begin een nieuw leven.’
 
Aan Jacques’ ouders zegt ze op het einde van de roman kordaat: ‘Ik wil u geen pijn doen door te zeggen waarom ik medelijden met hem heb.’ Verbouwereerd herinnert de vader haar eraan dat zijn zoon geen ‘slechte jongen’ is, zeker in het licht van alles wat hij heeft meegemaakt. Colette antwoordt dat het haar allemaal niets meer doet.  
 
Hét keerpunt, het catharsismoment waarop Colette werkelijk alles doorziet, komt er wanneer Jacques vrijkomt uit de gevangenis en zijn moegetergde geliefde hem na veel aandringen opzoekt bij zijn ouders. Hij vertelt haar dat zijn liefde veranderd is in ‘een ander gevoel’. Plots dringt het tot Colette door:
 
‘Nu zag ze het obstakel dat tussen haar en Jacques in stond. Het was veel groter dan alles waar ze bang voor was geweest, en veel onverwachter. Het was noch zijn familie, noch de afstandelijkheid die door lange afwezigheid was ontstaan, noch verslagenheid die zijn gevoelens aantastte, zelfs geen oprechte, diepe behoefte om boete te doen, waardoor in zijn ogen alles wat anders dan zelfkastijding was nergens op sloeg. Het was iets anders. Jacques had niet echt geleden, op geen enkel moment had hij de ernst van zijn daad werkelijk gevoeld en desondanks wilde hij die schijn wekken. Het verblijf in de gevangenis had hem niet sterker gemaakt en evenmin zwakker. Het had hem doen geloven dat hij, zoals hij zelf zei, een man was die anders was dan anderen.’
 
Jacques’ weerzinwekkende passiviteit, zijn gekmakende onvoorspelbaarheid en zijn ziekelijke drang om voor alles excuses en uitvluchten te zoeken, maken van hem een weinig sympathiek personage. Schrijnend is bijvoorbeeld de passage waarin hij Colette een heel verhaal over een consul opdist. Deze man zou Jacques hebben herkend op straat in Genève en hem hebben overtuigd terug te keren naar Frankrijk. Colette begint stilaan te beseffen dat de man voor wie ze zoveel opofferde een pathologische leugenaar is. Jacques denkt eindeloos op de goede wil en meegaandheid van Colette te kunnen blijven rekenen, maar ze is óp.  
 
Het is veelzeggend dat Colette Jacques verlaat nét op het moment dat hij weer op vrije voeten is. Bove draait zo de verwachtingspatronen van de liefdesroman helemaal om en maakt van Vrouwelijk karakter een liefdesverhaal in negatief. Precies wanneer hun liefde een nieuwe kans krijgt, kiest Colette — gezegend met het heldere inzicht van de bedrogene — namelijk voor zichzelf en een nieuw leven zonder Jacques. Het is werkelijk wonderlijk hoe Bove erin slaagt de erosie van Colette’s liefde zo overtuigend en geloofwaardig onder woorden te brengen. Wat meeslepende vertelkracht aangaat, kan Bove — ‘de grootste van de miskende schrijvers’ — zo naast grootheden als Joseph Roth of Fjodor Dostojevski gaan staan.   
De ondergang van Jacques is compleet, terwijl Colettes verhaal eindigt met een sprankel hoop. De stilistische eenvoud, de beheerste opbouw en de ontnuchterende logica waarmee Bove dit schrijnende verhaal optekent, maakt het des te meer fascinerend en uiteindelijk ronduit onweerstaanbaar.  
 
Emmanuel Bove: Vrouwelijk karakter, De Arbeiderspers, Amsterdam 2019, 160 p. ISBN 9789029523783. Vertaling van Un caractère de femme door Mirjam de Veth. Distributie: L&M Books 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri