Het gebeurt maar zelden dat de achterafbuurten
van grote wereldsteden in beeld komen, al zeker niet wanneer verhalen daarover
uit de pen vloeien van iemand die de binnenkant ervan lijfelijk heeft ervaren.
Zo’n uitzonderlijk iemand is Geovani Martins. Het bandeloze en ronduit
gevaarlijke leven in de favela’s van het Braziliaanse Rio de Janeiro met zijn
drugs- en geweldcultuur waar niemand enige vat op heeft, vormde de biotoop van
zijn jeugdjaren. Pas op zijn vijftiende zag hij hoe een school er van binnen uitzag!
Maar zijn schrijftalent bleef niet lang onopgemerkt, hij werd daarin
aangemoedigd, en dat leidde goed tien jaar later tot deze eerste bundel korte
verhalen. Uiteraard gewijd aan het baldadige leven – helaas ook vaak het
óverleven - in de god-noch-gebodsfeer van de Braziliaanse banlieues.
De dertien verhalen
in deze bundel moeten het niet hebben van ingenieus opgezette plots, uitgedacht
zeg maar ter verheerlijking van de branie en het surplus aan testosteron dat de
viriele jongerenbevolking in de favela’s van Rio kenmerkt. Integendeel, je zou
ze eerder moeten omschrijven als kleurige schetsen van de omineuze sfeer die er
het alledaagse leven in een soort wurggreep houdt. Het permanente onbehagen in
de stadsrand wordt niet enkel veroorzaakt door het onconventioneel en uitdagend
gedrag van het jonge volkje gedreven door zijn allesoverheersende omgang met
drugs, maar evenzeer door de weinig efficiënte maar al even overheersende
aanwezigheid van een corrupte politiemacht, die hen steevast opjaagt. Het lijkt
wel een spelletje voor (half)volwassenen.
Opmerkelijk is dat daar op het
eerste gezicht – althans toch in deze bundel – weinig bloedstollende drama’s
uit voortvloeien. De weliswaar explosieve situaties worden koeltjes neergelegd,
meestal zonder brokken, als was de auteur er enkel op uit om te demonstreren :
dit is (was) mijn leefwereld. Zo is er het verhaal van een jongen die bij zijn
vrienden grote sier maakt met de revolver van zijn vader. Je verwacht een
dramatische ontknoping, maar die komt er niet. Wat gebeurt er dan uiteindelijk
wél? Volstrekt niets. Dat wijst erop dat het er voor de auteur niet zozeer om
gaat spectaculaire toestanden met tragische repercussies in beeld te brengen,
maar wel om het ja zelfs meelijwekkende karakter van dit straatgebeuren in de
verf te zetten. Hij wil koel - maar beslist niet emotieloos - beschrijven hoe
het eraan toegaat in de populaire buurten, die hij van binnenuit kon ervaren en
waar hij zelf lange tijd deel van uitmaakte. En waarvan de junkies zélf hopen
dat het eenmaal anders wordt.
Deze recht-toe-recht-aan-verhalen over wat gemeenzaam
‘probleemwijken’ (doorgaans vergezeld van het epitheton ‘troosteloos’) worden
genoemd, beperken zich nochtans niet exclusief tot een deprimerend beeld van de
dagelijkse besognes in de stadsrand van Rio. Toegegeven, er worden situaties
opgevoerd waar de bezorgde burger vreemd van opkijkt. Maar er zit ook
vrolijkheid in verwerkt, naast elementen van kameraadschap en van zuiver
genieten: lekker ‘chillen’ op het strand is niet voor niets het thema van het
openingsverhaal. Ze getuigen over het wisselende leven in de banlieues zoals
het zich daar dag in dag uit ontplooit: tomeloos, frivool en furieus tegelijk.
Geovani
Martins: De zon op mijn hoofd, Atlas/Contact, Amsterdam 2019, 160 p. Vertaling
van O sol na cabeça door Kitty Pouwels. ISBN 9789025453589. Distributie VBK
België
deze pagina printen of opslaan