Voor
zijn roman Aantekeningen van een stambewaarder (1977) had Walter van den
Broeck indertijd al een gesprek met zijn tante Leen om meer aan de weet te
komen over haar levensloop en haar relatie met haar broer Robert, de vader van
Walter. Dat tante Leen ooit getrouwd was met architect Jaak Jacobs bleef toen
ietwat op de achtergrond. Overigens: de laatste woning die hij ontwierp was die
van schrijver Bob Mendes.
Haar geschiedenis, en
die van stiefoom Jaak, komt weer op de voorgrond te staan als Van den Broeck
onverwacht bezoek krijgt van een trio architecten die een tentoonstelling annex
biografisch boek willen uitgeven over Jaak, die als architect altijd in de
schaduw heeft gewerkt. Van den Broeck haalt herinneringen op van in zijn
kindertijd, toen af en toe nog een bezoek aan de Antwerpse tak van de familie
op het programma stond. Over het huwelijk van Jaak en tante Leen is weinigs
positiefs te melden. Walter herinnert zich in de eerste plaats de
scheldkanonnades van tante Leen aan het adres van haar man, verwijten die
steevast eindigden met ‘vuile janet’.
In de twee breed uitgewerkte delen die volgen op de proloog
belicht Van den Broeck beide dramatis personae, respectievelijk ‘De kant van
Jaak’ en ‘De kant van Heleen’. Het blijft vaak gissen hoe een en ander zich in
de werkelijkheid heeft voorgedaan.
Over stiefoom Jaak (hij huwde met Leen toen die gescheiden
was van haar eerste man, Charles Wouters) kan hij toch meegeven hoe die er
aanvankelijk van droomde een moderne ‘homo universalis’ te worden, maar
uiteindelijk zijn aspiraties om het als auteur en als schilder waar te maken
moest opbergen wegens duidelijk gebrek aan talent. Om den brode werd hij architect
en hij is dat gebleven. Als vluchtroute was er zijn antiquariaat in de
Pruynenstraat, waar hij alleen en van geen mens gestoord tussen de oude boeken
verbleef. Dat hij ondertussen ook werd opgelicht door gehaaide profiteurs,
waaronder onder meer Charles Wouters, bewijst hoe weinig zakelijk hij was
ingesteld.
Daaraan gekoppeld is er dan het
verhaal van tante Leen, die eigenlijk Grace heette maar een Vlaamse naam
verkoos om de allusie op de Turnhoutse achterstandswijk ‘Grees’ te ontlopen.
Walter van den Broeck tekent haar ten voeten uit: haar huwelijk met Charles
Wouters, de geboorte van hun zoon – die later als dichter Hugues C. Pernath
bekend zou worden --, de scheiding en ten slotte haar huwelijk met Jaak. Het
was op zijn minst een huwelijk dat niet de weg van de normaliteit volgde: van
seks was er geen sprake, Jaak hield het bij ‘de zuivere liefde’ (een idee die
de auteur toelaat te suggereren dat Jaak een latente homo was), voor Leen
hoefde het evenmin. Bijzonder schrijnend wordt het als tante Leen na de dood
van Jaak door iedereen in de steek wordt gelaten, mede door het feit dat zij
alleen maar kan komen zeuren en klagen. Daarom ook neemt zij in haar testament
op dat er ‘niets voor de familie’ is voorzien.
Bladerend in de informatie die
hij terugvond in het dossier dat de drie architecten waarvan sprake in de
proloog bij hem hebben achtergelaten, legt Walter van den Broeck verbanden
bloot die hem toelaten de persoonlijkheid van stiefoom Jaak Jacobs uit te
tekenen: een man die ‘na zijn ambitieuze jongelingsjaren, een knaap is geworden
die na de eerste ontgoochelingen bewust en voor de rest van zijn leven onder de
radar wilde blijven.’ En ook: ‘Ik had een wijze man in mijn krankzinnige familie,
iemand van wie ik veel zou kunnen leren.’
Met Niets voor de familie legt Van den Broeck, aansluitend aan het
grote genealogische project dat hij eerder al had uitgewerkt, een klein stukje
van de puzzel van het (zijn) leven op de plaats waar het hoort.
Walter van den Broeck:
Niets voor de familie, Polis, Kalmthout 2019, 242 p. ISBN 9789463104869.
Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan