Wie in Gent even van
de Korenmarkt afdwaalt, kan er op een muurschildering van ‘The Monuments Men’
stoten. De film vertelt het verhaal van de speciale afdeling van de geallieerden
in de Tweede Wereldoorlog, die een duidelijke opdracht hadden: haal geroofde
kunst uit nazihanden zodat die terug kan naar de plaats van herkomst. Een
slordige vijf miljoen objecten werden op die manier terugbezorgd. Maar dat is
slechts een fractie van wat in de loop der eeuwen op dubieuze wijze van
eigenaar wisselde.
Oorlog en kunstroof hebben een lange geschiedenis, die Fik Meijer in zijn
nieuwe boek van in het begin beschrijft. Van zodra de eerste staten clashten,
werden artefacten naar de eigen hoofdstad mee teruggebracht, puur om de
overwinning extra luister bij te zetten, maar ook om de vijand op die manier te
vernederen. De Perzen roofden bij hun inname van de Atheense Acropolis de
beelden van Harmodios en Aristogeitoon mee, het duo dat de laatste Atheense tiran
zou hebben verdreven. Het leek alsof de democratie op die manier uit de stad
verdween. Dat Alexander de Grote de beelden na de onderwerping van Perzië
terugbezorgde, vergrootte alleen maar hun trofeewaarde.
Toen de Romeinen ten tonele verschenen,
bleken ze ook hierin hun gekende grondigheid aan de dag te leggen. Ze gingen
vaak zo driest te werk dat de eerste tegenstemmen zich lieten horen. De
historicus Polybius waarschuwde dat ze door hun luxezucht hun eigenheid zouden
verliezen en de jaloezie van de overwonnen volkeren nodeloos zouden aanwakkeren.
De senaat stemde steeds maar nieuwe wetten die het pronken tegen moesten gaan.
Er hielp geen lievemoederen aan, de hoeveelheid waardevolle voorwerpen ging omhoog
met elke territoriale aanwinst en dat was ook het geval met de bijhorende
triomftochten waarin al het moois getoond werd: mocht Pompeius er nog drie
houden voor zijn hele carrière, Caesar hield er na zijn machtsovername vijf – op
één maand tijd.
De Triomfboog van Titus, die een blijvende herinnering is aan wat
buitgemaakt werd in Jeruzalem, betekent tevens het orgelpunt van al die
triomftochten: alles wat militair veroverd kon worden, was dat ook. Geen nood,
de Romeinen bleven gewoon verdergaan met het verschepen van marmer, kunst, en
zelfs hele obelisken (48 in totaal!), een onderneming waarvoor speciale schepen
dienden gebouwd. Nu en dan haalde zo’n schip zijn haven niet en belandde de
vracht op de zeebodem. Die werd dan in elk geval gespaard van verdere gevaren: bij
plunderingen van Rome en andere steden in Italië werd later veel vernietigd.
Maar soms ging het ook om gecoördineerde acties waarbij men de geschiedenis wou
uitwissen. Wel leefde toen al de discussie hoe er omgegaan moest worden met
erfgoed en zelfs of dat wel in privécollecties thuishoorde. Al in de eerste
eeuw voor Christus kon Verres, de gouverneur van Sicilië, enkel op misprijzen
rekenen toen bleek van hoeveel kunstwerken hij zich wel niet meester had
gemaakt.
Wanneer
echter een sterke, controlerende overheid wegvalt, kan het gebeuren dat hele
blokken marmer naar kalkovens versleept worden of dat de materiële resten van
een veldslag verdwijnen in de smeltoven van de lokale smid. Toen het Europese
machtscentrum noordwaarts verschoof, gebeurde in de Eeuwige Stad net hetzelfde,
en zo moest Petrarca tot zijn stomme verbazing (en met enig gevoel voor
overdrijving) vaststellen dat Rome leeggehaald was.
Maar de ‘nieuwe Romeinen’, zoals
Fik Meijer ze noemt, waren pas begonnen. Wat de tand des tijds doorstaan had,
viel vanaf de zeventiende eeuw ten prooi aan nieuwe plunderingen. Kleinere
objecten werden, zonder respect voor de context waarin ze gevonden werden, op
de privémarkt gebracht, grotere beelden en bouwwerken werden met toestemming
van de overheid van hun fundamenten gehaald en naar Parijs, Londen of München
gebracht. In dit boek wordt vooral gefocust op de Griekse oudheid, waar de
Ottomanen het toen voor het zeggen hadden, en gaat het minder over wat
bijvoorbeeld in Pompeji fout is gelopen. Dat valt te verdedigen: In Istanboel
waren ze weinig bekommerd om de erfgoedwaarde en zagen ze er geen graten in
voor een habbekrats toelatingen uit te reiken om beelden of hele gebouwen over
te brengen. Dat kon in het begin aan het Europese publiek nog verkocht worden
als ‘in veiligheid brengen’ of ‘bewaren voor latere generaties’. De grootste
schade aan het Parthenon werd inderdaad aangebracht tijdens beschietingen in 1687,
maar toch betekende de interventie van Thomas Bruce, Lord Elgin, een keerpunt. De
betrouwbaarheid van zijn officiële toelating om sculpturen van het Parthenon
weg te halen, is discutabel en er raakte bij de operatie ook veel beschadigd.
Finaal zag hij zich zelfs verplicht alles met verlies te verkopen aan het
British Museum, waar de Elgin Marbles nu nog steeds te zien zijn. Nog voor dat zo
was, viel Byron al verscheidene keren uit naar deze moderne barbaar en spraken
velen zich uit voor een teruggave. Griekenland werd onafhankelijk, de Grieken
bouwden een geklimatiseerd museum, de Britten verknoeiden zelf veel in een
mislukte restauratie, maar nog altijd moeten ze het in Athene met kopieën
stellen.
Fik
Meijer besteedt veel aandacht aan deze casus, en terecht. Je kan voor of tegen
zijn, maar het is een feit dat er de laatste jaren veel beweging komt in dit
soort dossiers. Dat ze al in de oudheid begonnen met het heen-en-weer-slepen,
heeft het niet makkelijk gemaakt. Wat doe je met een bronzen beeld als de Atleet
van Fano? Dat werd in de oudheid van een onbekende locatie naar Italië
gebracht, verdween echter in de golven buiten de huidige Italiaanse
territoriale wateren, werd daar vorige eeuw opgevist en kwam via via terecht in
het Getty Museum in Florida. Ondanks opeenvolgende uitspraken van Italiaanse
rechters, staat het nog steeds aan de overkant van de Oceaan.
Is dit een spijtige zaak? Misschien.
Maar moet alles dan terug naar het land van herkomst? Moet kunst ook niet
verspreid raken om die toegankelijk te maken en met elkaar in contrast te
brengen? Met een mondig publiek en in tijden waarin we steeds meer ‘woke’ worden,
zal de discussie niet stilvallen, integendeel. Fik Meijer heeft in elk geval
met dit boek een verdiepende bijdrage geleverd voor wie hierover wil meespreken.
Fik Meijer: Schoonheid voor het oprapen. Romeinse
kunstjagers en hun navolgers, Athenaeum-Polak & Van Gennep,
Amsterdam 2019, 358 p. : ill. ISBN 9789025310394. Distributie L&M
Books
deze pagina printen of opslaan