Met De geniale stad brengt freelance-copywriter,
romanist en overtuigd italofiel Koen De Vos (°1971) een ode aan Florence de
stadsstaat die in de vijftiende eeuw een ongekend artistiek hoogtepunt bereikte
en de vele kunstenaars boven zichzelf liet uitstijgen. In het elf hoofdstukken
tellende boek beschrijft De Vos de veerkracht van de stad die de eeuw tevoren
de pest, hongersnood en burgeroorlogen had moeten ondergaan, een eeuw die echter
ook de drie grote tenoren van de Italiaanse literatuur had voortgebracht:
Dante, Petrarca en Boccaccio.
Florence kon dus bij
aanvang van de vijftiende eeuw reeds bogen op een rijke culturele geschiedenis,
ook al was het een kleine stadstaat te midden van andere stadsstaten en bezette
gebieden op het Italiaanse schiereiland. Florence koesterde wel degelijk dat
verleden maar omhelsde tegelijkertijd de toekomst in een politiek onstabiel
klimaat. Bovendien zorgden de korte mandaten van de oligarchische beleid binnen
die Florentijnse stadsstaat voor bijkomende uitdagingen en spanningen.
Stabiliserende factor was de bankiersfamilie, De Medici waarvan Cosimo en
Lorenzo wellicht de bekendste zijn. Via ‘schaduwheersen’ en netwerken namen de
Medici het effectieve leiderschap op zich en konden op behoorlijk wat steun van
de bevolking rekenen. Bij de Pazzi-samenzwering in 1476, waarmee een
concurrerende bankiersfamilie de macht wilde overnemen, koos die bevolking
openlijk partij voor Lorenzo, die heel even zijn gezag zag wankelen. Met het
fortuin dat de Medici vergaarden konden ze heel wat kunstenaars aanstellen. Zo
werkte de jonge Michelangelo twee jaar voor ‘Lorenzo il Magnifico’, Lorenzo de
prachtlievende.
Diezelfde Michelangelo wordt nu vaak afgeschilderd als een zonderlinge
eenzaat, maar hij was lang niet zo gemarginaliseerd als de overlevering ons wil
doen geloven. In Florence waren kunstenaars weliswaar excentriek (ze gingen
vaak heel sjofel of net heel sjiek gekleed, zoals een Rafaël), maar ze hadden
zich mooi weten op te werken op de sociale ladder. In navolging van Giotto
eisten ze hun artistieke identiteit en creativiteit op. Ooit liepen ze school
in een atelier van een meester waarna ze eigenzinnig hun eigen weg gingen.
De Vos staat
hierbij stil bij het leven en de carrière van de ambitieuze Filippo
Brunelleschi die in het in de ontwerpwedstrijd voor de nieuwe bronzen deur voor
het baptisterium van San Giovanni het net niet haalde van de goudsmid Lorenzo
Ghiberti. Brunelleschi verwierf hiermee voldoende faam nog voor hij het ontwerp
voor de koepel van de Dom bedacht – De Vos haalt de bekende anekdote over hoe de
beeldend kunstenaar-architect de opdracht binnenhaalde aan. Brunelleschi was
overigens ook bepalend voor het perspectieftekenen, Masaccio introduceerde het
dan weer in de schilderkunst.
Die uitingen van genialiteit – nergens in Italië waren er
zoveel vernieuwende kunstenaars actief – koppelt De Vos al badinerend aan
hedendaagse uitvindingen en omwentelingen zonder daarbij de eventuele
verschillen uit het oog te verliezen. Tegelijkertijd probeert hij die
genialiteit te duiden vanuit een aantal factoren, waarvan hij de vierde, de erkenning,
als de meest doorslaggevende aanvoert. Die parallellen en duidingen werken
echter maar in beperkte mate, je blijft het hele boek door zoeken naar meer
cultureel-historische uitdieping. De
geniale stad is meer een persoonlijk dan een essayistisch eerbetoon.
Koen De Vos: De geniale stad, Ambo/Anthos, Amsterdam
2019, 352 p. : ill. ISBN 9789026349690. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan