Nederlands proza

BOEKEN NR. 4, APRIL 2020

Hugo Claus: Een zachte vernieling

door Christophe Van Eecke

Een zachte vernieling is een korte roman van Hugo Claus uit 1988. Het is een soort roman à clef omdat Claus in dit boek een fictionele reconstructie onderneemt van het leven onder de kunstenaars en dichters die in de jaren 1950 Vlaanderen en Nederland achter zich lieten om in de lichtstad aan de Seine te gaan proeven van la vie de bohème onder de artistieke avant-garde. De hoofdpersoon is André, een mislukte gevelschilder wiens artistieke ambities vooral ingegeven zijn door zijn pogingen om in de amoureuze gunst te komen van Sabine de Comptine d’Aarselaer, een freule uit de Gentse BCBG-kringen in wier spoor hij naar Parijs vertrekt. Daar verzeilt hij in de kringen van ASUR, een nauwelijks bedekte verwijzing naar COBRA, en geeft hij zich over aan de luxe, calme et volupté van de radicale decadentie rond een gasbrander.
 
Dit is op zijn minst een vreemde roman. We lezen Claus hier op zijn geliktst. Met achteloze bravoure zet hij het verhaal op papier, trekt hier en daar een aantal van zijn vertrouwde stijlfiguren open, en volgt met filmische afstandelijkheid zijn personages, die zich met alle inleving van een paspop door de stadia van het artistieke randleven bewegen. De tekst leest ongelooflijk vlot, de dialogen zijn snedig, maar het blijft allemaal zeer uitwendig: psychologische diepgang is er amper, de personen lijken sjablonen van de toen tijdelijk modieuze hipheid, en Claus observeert hun bezigheden met niet weinig sarcasme en zelfs enige minachting. De artistieke pretenties van ASUR worden meedogenloos uitgekleed, tot op het bot, waardoor de roman als niet minder dan een afrekening voelt met een aantal van Claus’ geliefde frenemies uit de culturele Lage Landen. Naarmate men meer of minder vertrouwd is met de geschiedenis van COBRA en de Vijftigers, en met Claus’ biografie, kan men ongetwijfeld meer of minder verhulde portretten ontdekken in een aantal van de weinig subtiele mystificaties die Claus aanbiedt.
 
Het is verleidelijk om te schrijven dat dit een cynische roman is die in een cynisch decennium (de jaren 1980 van Thatcher, Reagan, en AIDS) werd geschreven door een cynisch auteur die wilde afrekenen met iedereen die ooit op zijn niet geringe Napoleontische ego had getrapt. Het boek lijkt een virtuoze vingeroefening, maar er zit op een vreemde manier geen ziel in, waardoor men zich als lezer toch ook een beetje toeschouwer bij een spektakelstuk voelt. Een zachte vernieling behoort tot de goedkoop-romaneske romans die Claus schreef, zoals Het Jaar van de Kreeft (1972), en hoewel het allemaal veel beter gedaan is dan de concurrentie (veel van onze hedendaagse literaire helden mochten voor zichzelf Claus’ moeiteloze vertelkracht en stijlvermogen wensen) weegt het toch ook veel lichter dan Claus grand cru. Dit is het werk van de meester met de losse pols, en er hangt in niet geringe mate een luchtje aan van het arrogante genie dat doelbewust zijn talent verkwanselt aan een mineur en secundair werk waar dan toch nog (wat moet dat steken) de concurrentie een puntje aan kan zuigen.
 
Kortom: een bizarre, enigszins perverse, maar grotesk fascinerende oefening. He stoops to conquer, zullen we maar zeggen. Maar zelf lezen we toch liever De verwondering.
 
Hugo Claus: Een zachte vernieling, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 160 p. ISBN 9789403188904. Distributie Standaard Uitgeverij 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri