Een zachte
vernieling is een korte
roman van Hugo Claus uit 1988. Het is een soort roman à clef omdat Claus
in dit boek een fictionele reconstructie onderneemt van het leven onder de
kunstenaars en dichters die in de jaren 1950 Vlaanderen en Nederland achter
zich lieten om in de lichtstad aan de Seine te gaan proeven van la vie de
bohème onder de artistieke avant-garde. De hoofdpersoon is André, een
mislukte gevelschilder wiens artistieke ambities vooral ingegeven zijn door
zijn pogingen om in de amoureuze gunst te komen van Sabine de Comptine
d’Aarselaer, een freule uit de Gentse BCBG-kringen in wier spoor hij naar
Parijs vertrekt. Daar verzeilt hij in de kringen van ASUR, een nauwelijks
bedekte verwijzing naar COBRA, en geeft hij zich over aan de luxe, calme et
volupté van de radicale decadentie rond een gasbrander.
Dit is op zijn minst een vreemde
roman. We lezen Claus hier op zijn geliktst. Met achteloze bravoure zet hij het
verhaal op papier, trekt hier en daar een aantal van zijn vertrouwde
stijlfiguren open, en volgt met filmische afstandelijkheid zijn personages, die
zich met alle inleving van een paspop door de stadia van het artistieke
randleven bewegen. De tekst leest ongelooflijk vlot, de dialogen zijn snedig,
maar het blijft allemaal zeer uitwendig: psychologische diepgang is er amper,
de personen lijken sjablonen van de toen tijdelijk modieuze hipheid, en Claus
observeert hun bezigheden met niet weinig sarcasme en zelfs enige minachting.
De artistieke pretenties van ASUR worden meedogenloos uitgekleed, tot op het
bot, waardoor de roman als niet minder dan een afrekening voelt met een aantal
van Claus’ geliefde frenemies uit de culturele Lage Landen. Naarmate men
meer of minder vertrouwd is met de geschiedenis van COBRA en de Vijftigers, en
met Claus’ biografie, kan men ongetwijfeld meer of minder verhulde portretten
ontdekken in een aantal van de weinig subtiele mystificaties die Claus
aanbiedt.
Het
is verleidelijk om te schrijven dat dit een cynische roman is die in een
cynisch decennium (de jaren 1980 van Thatcher, Reagan, en AIDS) werd geschreven
door een cynisch auteur die wilde afrekenen met iedereen die ooit op zijn niet
geringe Napoleontische ego had getrapt. Het boek lijkt
een virtuoze vingeroefening, maar er zit op een vreemde manier geen ziel in,
waardoor men zich als lezer toch ook een beetje toeschouwer bij een
spektakelstuk voelt. Een zachte vernieling behoort tot de
goedkoop-romaneske romans die Claus schreef, zoals Het Jaar van de Kreeft
(1972), en hoewel het allemaal veel beter gedaan is dan de concurrentie (veel
van onze hedendaagse literaire helden mochten voor zichzelf Claus’ moeiteloze
vertelkracht en stijlvermogen wensen) weegt het toch ook veel lichter dan Claus
grand cru. Dit is het werk van de meester met de losse pols, en er hangt
in niet geringe mate een luchtje aan van het arrogante genie dat doelbewust
zijn talent verkwanselt aan een mineur en secundair werk waar dan toch nog (wat
moet dat steken) de concurrentie een puntje aan kan zuigen.
Kortom: een bizarre, enigszins
perverse, maar grotesk fascinerende oefening. He stoops to conquer,
zullen we maar zeggen. Maar zelf lezen we toch liever De verwondering.
Hugo Claus: Een zachte
vernieling, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 160 p. ISBN 9789403188904.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan