De doorlaatbare grens tussen spel en realiteit
In een interview in De Standaard der Letteren naar
aanleiding van het verschijnen van zijn verzameld toneelwerk De veelstemmige man – een knoert van
meer dan duizend (!) bladzijden – liet Ilja Leonard Pfeijffer optekenen dat hij
wist dat dit door niet veel mensen gelezen zou worden, maar dat het voor hem
wel een cruciaal boek is omdat hij dankzij de opdrachten voor theater betere
dialogen is gaan schrijven. Dat is een te bescheiden oordeel over deze
toneelteksten: het reduceert ze al te zeer tot vingeroefeningen en het wordt
tegengesproken door het loutere feit dat zowel de schrijver als zijn uitgeverij
het van belang vinden om dit boek dat, en dat is geen foute vaststelling,
waarschijnlijk niet al te vaak over de toonbank zal gaan – toneelstukken worden
nauwelijks gelezen – toch te publiceren
Bovendien is ook de omvang een
indicatie: die suggereert dat Pfeijffers toneel prima naast zijn romans en
verzameld dichtwerk kan staan. Nee, deze theaterteksten, 16 in getal, vormen
een volwaardig onderdeel van Pfeijffers oeuvre en zouden om die reden dan ook
wél gelezen moeten worden. Hij behandelt er dezelfde thema’s die hij ook in
zijn proza en poëzie aan de orde stelt en maakt gebruik van dezelfde retorische
en stilistische procedés. Wie vertrouwd is met zijn werk,
ziet obsessies terugkeren, gelijkenissen en parallellen. Daarom is De veelstemmige man een welkome
aanvulling in de boekenkast van de liefhebber van dit oeuvre, want hoewel
een aantal van de toneelteksten eerder werd gepubliceerd, waren de meeste enkel
nog antiquarisch verkrijgbaar. Daarnaast bevat dit boek ook de niet eerder
uitgegeven stukken en zijn recentste theatertekst, De aanzegster, die Pfeijffer voor Theater Zuidpool schreef.
Openen doet het boek
met De eeuw van mijn dochter. Een treurspel
in vijf bedrijven. Opvallend is de vorm die Pfeijffer gebruikt, namelijk
die van de Griekse tragedie: vijf bedrijven met clausen in alexandrijnen, die ook
nog eens ruimen, net zoals in de treurspelen van Vondel, de grootste schrijver
van de Gouden Eeuw en de belangrijkste Nederlandstalige toneelauteur. Die vorm
zegt iets over de ambitie van Pfeijffer als toneelschrijver, maar de referentie
aan dat hoogtepunt in de Nederlandse (literatuur)geschiedenis is ook verbonden
aan de inhoud.
Die gaat over het Nederland van vandaag (we schrijven 2007) en de titel is
ontleend aan een toespraak van toenmalig premier Balkenende waarin die de
Nederlanders oproept om wat meer een VOC-mentaliteit aan de dag te leggen. In
het stuk is hij net overleden en de beroemde acteur Jeroen Krabbé heeft de
ambitie om hem op te volgen, maar die blijkt slechts een handpop van
Balkenendes weduwe met wie hij een relatie heeft. Duidelijk is in elk geval dat
de vorige minister-president een einde heeft weten te maken aan het verval van
Nederland en dat het land in de greep is van verrechtsing en conservatisme. Het
is dochter Amélie – weggezet als ‘een dromertje’ – die daartegen protesteert:
‘Ons kleine land is nu pas klein
geworden,
bang en schichtig en niet meer in staat
te abstraheren van de
angstkreet van de straat
en het gelooft net als de straat dat
vooruitgang
bestaat in alles terug te draaien wat vooruitgang
ons heeft gebracht. Ziedaar de staat van Nederland.’
Als Krabbé haar
verkracht – een list van de goden om de situatie te keren – maar haar moeder om
landsbelang beslist om dat onbestraft te laten – ‘je blijft mijn dochter, en
Jeroen, je blijft premier.’ – pleegt Amélie zelfmoord. De goden concluderen:
‘Toneelstuk mislukt’.
Daarmee is een opvallend kenmerk van het theater van
Pfeijffer genoemd, een aspect dat in haast elk van de stukken terugkeert,
namelijk het systematische gebruik dat de personages maken van toneeljargon:
heel vaak hebben ze het gevoel of zijn ze zich ervan bewust dat ze in een stuk
spelen, dat er een script is dat ze moeten volgen, dat ze een rol opvoeren. Dat
hangt natuurlijk samen met Pfeijffers hoofdthema: het verschil tussen feit en
fictie. Niet voor niets zijn de personages vaak acteur (Krabbé in De eeuw van mijn dochter, maar ook
Arminia Lulu in De aanzegster) of
advocaat, zoals in De advocaat.
Daarnaast zijn de personages vaak (gebaseerd op) echt
bestaande figuren: Jeroen Krabbé is ook in het echt een groot acteur,
Balkenende de eerste minister onder wie Nederland inderdaad een ruk naar rechts
maakte, het hoofdpersonage uit De
advocaat is de beroemde Nederlandse strafpleiter Bram Moszkowicz, Silvio
Berlusconi staat centraal in de gelijknamige eenakter, en Arminia Lulu en Donald
Krinzfield zijn gemodelleerd naar respectievelijk Asia Argento en Harvey
Weinstein.
Het duidt aan dat werkelijkheid
en verbeelding in elkaar overvloeien en vaak niet eenduidig van elkaar te scheiden
zijn. Dat maken deze trucs duidelijk, maar het is ook het onderwerp van de
meeste stukken: politiek is theater (‘de kern van alles wat / in politiek de
bron is van succes: oprechtheid / die stoelt op zeer karaktervol geveinsde
echtheid.’ heet het in De eeuw van mijn
dochter), de waarheid bestaat niet, maar er zijn verschillende waarheden en
het gaat erom welke je de ander kan doen geloven (in zowel De advocaat als in De
aanzegster) en liefde is slechts ingebeeld (Noem het maar liefde).
De vier hierboven aangehaalde titels zijn de ‘grote’
theaterteksten: originele, avondvullende stukken voor meerdere acteurs waarin
Pfeijffer zijn stokpaardjes berijdt. In wezen gaat het om in elk van deze
teksten om identiteit: hoe die geconstrueerd is, niet vrij, en hoe de personages
daarmee worstelen. De broer van Moszkowicz wilde liever acteur worden en is
homoseksueel, maar werd gedwongen om advocaat te worden en mag zijn geaardheid
niet uiten. Het is des te opvallender dat precies dit personage, dat graag had
willen spelen, anders dan zijn broer, de topadvocaat die precies dat doet:
acteren en veinzen, écht oprecht is. Hij bekent zijn liefde voor een medewerker
van het kantoor en hij ziet de werkelijkheid zoals ze is, terwijl Bram in zijn
ongeluk loopt omdat hij, zelf beroepsleugenaar, niet in de waarheid kan
geloven, zelfs niet wanneer ze hem recht in het gezicht geslingerd wordt.
Ook Arminia Lulu uit De
aanzegster is niet meer zeker of haar beroep nu actrice is of dat ze haar
eigen leven speelt. Ze noemt zichzelf een ‘actrice die de rol van een actrice
speelt die speelt dat zij zichzelf is.’ – een verwarrende dubbele omkering – en
beseft dat door van jongs af te acteren ze geen eigen persoonlijkheid heeft:
‘zo heb ik mijzelf mijn hele leven eigenlijk gespeeld. Als ik een masker ophad,
zou ik niet durven zeggen welk gezicht er zich achter dat masker verborg.’ Ook
in dit stuk, dat gebaseerd is op het ware verhaal van de eerste actrice die
Weinstein aanklaagde en zo de hele #MeToo-beweging op gang bracht, maar van
haar voetstuk viel toen ze zelf beschuldigd werd van ongewenste seksuele
intimiteiten, gaat het niet om de waarheid, maar om wat je kan laten doorgaan
voor de waarheid.
En ook de liefde is niet meer dan een opvoering van scripts en dus nep,
zo blijkt uit elk van de scènes in Noem
het maar liefde: de secretaresse die verwacht om door haar baas verleid te
worden, de rockster die jonge fans binnen doet, de man die een relatie heeft
met een seksrobot. Bovendien blijkt het stuk aan het einde een filmscript te
zijn van een van de personages – dus waar je de hele tijd naar hebt zitten
kijken, is eigenlijk… theater. Voortdurend worden werkelijkheid en fictie op
z’n kop gezet.
De thematiek van de doorlaatbare grens tussen oprechtheid en leugen, feit en
fictie, waarheid en bedrog, spel en realiteit wordt daardoor onderstreept: de
nadruk op het feit dat de toeschouwer van het toneelstuk eigenlijk naar een
opvoering zit te kijken, terwijl de afspraak in het theater geldt dat het
publiek gelooft dat wat het te zien krijgt de realiteit is. Daarnaast gebruikt
Pfeijffer af en toe brechtiaanse technieken om het werkelijkheidseffect te
doorbreken. In De advocaat en Noem het maar liefde barsten de
personages in zingen uit (en het lied van topcrimineel De neus refereert
subtiel aan de openingssong van Brechts Dreigroschenoper,
over die andere bandiet: Mackie Messer). Bovendien wordt deze techniek
expliciet bediscussieerd in een poëticale passage:
‘Ben je van mening dat dat
kunstmatig overkomt? Het gebruik van liederen wordt in het algemeen ingezet als
indicatie voor het fictionele karakter van het schouwspel, dan wel om het
artificiële aspect te onderstrepen van de opvoering en van de handeling en
daarmee in feite van heel het menselijk streven dat door de handeling wordt
uitgebeeld. Aldus gebruikt stelt gezang op het toneel de in wezen existentiële
vraag of er wel zoveel onderscheid is tussen de ingestudeerde rol van een
acteur en de aangeleerde routine waarmee wij ons door onze dagen slepen.’
En deze
metareflectie over theater komt dus uit de mond van een… personage. De
verhaalniveaus worden in Pfeijffers toneel, net zoals in bijvoorbeeld Het ware leven, een roman, voortdurend
door elkaar gehaald.
Naast deze grote toneelstukken zijn er in De veelstemmige man nog een aantal merkwaardige teksten te vinden.
Zo de twee oorspronkelijk in het Italiaans geschreven stukken, Aaamaaaateeemiii!!! en La pace denunciata. Mooi voor de
volledigheid, maar slechts voor een kleine fractie van het Nederlandstalige
publiek leesbaar. Deze jongen heeft die teksten helaas moeten overslaan – jammer
dat er geen vertaling is gemaakt. Of het hoorspel Een soort van middeleeuwen, heel vermakelijk, en verwant aan Het ware leven, een roman en Second Life: ook hier switchen
personages van verhaalniveau: de makers van een film komen zelf terecht bij de
personages in hun prent. Of Achter het
huis, Pfeijffers toneelbewerking van het Dagboek van Anne Frank, met de nadruk op de ontluikende volwassenheid
van Anne en dus een geseksualiseerde versie van het bekende verhaal. Of Malpensa, een dialoog waarin een aantal
bekende thema’s terugkeren: de omkering van theater en werkelijkheid (in de
eerste scène wordt de zaal gekaapt – dat blijkt echter een droom van de
personages), en het zich anders voordoen van een van de personages om indruk te
maken op de ander, op wie hij eigenlijk verliefd is: opnieuw is verdoken
homoseksualiteit hier een onderwerp dat aanduidt dat de ware identiteit niet
getoond wordt.
Niet alleen sluit het toneelwerk thematisch aan bij Pfeijffers andere werk, ook
de stijl is herkenbaar. De vorm van De
eeuw van mijn dochter preludeert op de verzen die Pfeijffer vanaf Idyllen, nieuwe poëzie (2015) is gaan
schrijven; de – vaak seksistisch getinte – humor en hilarische misverstanden
zijn bekend uit de romans, de retorische kracht van bepaalde monologen doet
denken aan de poëzie en de liedjes die voor de toneelstukken worden geschreven
zijn verwant met de songteksten die Pfeijffer voor Ellen ten Damme schreef.
De veelstemmige man is meer dan de
stijloefening waarvoor Pfeijffer zijn toneelwerk in het interview met De Standaard liet doorgaan: het is een
onderdeel van een consistent oeuvre dat in de verschillende genres van de
literatuur wordt uitgewerkt. Net zoals in zijn romans, gedichten, dagboeken en
essays waarschuwt de auteur in zijn drama voor de consequenties van de
verwarring waar de mens die al te zeer opgaat in het spel aan ten prooi kan
vallen.
Ilja
Leonard Pfeijffer: De veelstemmige man. Verzameld toneelwerk 2007-2020. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2020,
1070 p. ISBN 9789029523608. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan