We
hebben het recht niet altijd uitsluitend toeschouwer te blijven
In tijden als deze weerklinkt in
zo ongeveer iedere ook maar enigszins pregnante zin als het ware een noodklok,
wordt zo’n zin geladen met een betekenis waarvoor zich als vanzelf woorden als
‘noodlotszwanger’ aandienen. Bijvoorbeeld:
‘[I]k weet nog dat ik dacht, of deed ik dat pas veel later,
toen ik me herinnerde hoe de koets zonder raampjes zich verwijderde: hoe
vreselijk eenvoudig is alles in het leven. Het is doodeenvoudig om een nieuwe,
zelfstandige levenswijze in iets alledaags te veranderen. En de vernietiging
van deze nieuwe, verschrikkelijk broze alledaagsheid is nog eenvoudiger. Het
lot van een mens, en misschien het lot van de wereld – wanneer men dat trouwens
los kan zien van het lot van de mensen – is slechts een nietige beweging in de
ruimte: een pennenstreek, een luid gesproken woord, het omdraaien van een
sleutel, het zwaaien van een bijl, de vlucht van een kogel…’
Inderdaad, onze ‘verschrikkelijk
broze alledaagsheid’… Tegelijk biedt deze historische roman van Jaan Kross, De
gek van de tsaar, ons de gelegenheid te ontsnappen aan het navelstaren in
tijden van pandemie. Weliswaar gaat het in dit geraffineerde boek onder meer ook
om inperking van de bewegingsvrijheid, van de vrijheid überhaupt, en om
opsluiting, maar dan vanuit het minder claustrofobische uitgangspunt van de
botsing tussen politieke denkbeelden en van maatschappelijke strijd.
Waar het bovenstaande
citaat naar verwijst is dat de Duits-Estlandse baron Timotheus von Bock, die nog
flügel-adjutant, vertrouwenspersoon voor geheime missies, van de tsaar is
geweest, nu, dat wil zeggen in 1818, op last van die zelfde tsaar, Alexander I,
in een geblindeerde koets wordt afgevoerd van zijn landgoed in het hartje van
het huidige Estland (destijds overigens bekend als het aparte gebied Lijfland,
ruwweg bestaande uit het noorden, resp. het zuiden van het huidige Letland en
Estland) om te worden overgebracht naar een plaats van verzekerde bewaring. Zijn
huisgenoten, dat wil zeggen zijn vrouw Eeva en haar jongere broer Jakob (de
‘ik’ die het verhaal vertelt), komen pas jaren later aan de weet waar: in de
Schlüsselburg, Sjlisselboerg in het Russisch, in Sint-Petersburg. Ten
slotte wordt Bock, nog weer jaren later, vrijgelaten, in 1827, door de nieuwe
tsaar, Nicolaas I, die twee jaar eerder de troon heeft bestegen. En wel omdat
hij, Bock, krankzinnig zou zijn – zo’n gek kan het rijk niet bedreigen, dus hij
mag weer naar huis, waar hij overigens wel onder permanent toezicht zal
blijven.
Merkwaardig
genoeg is dat tegelijk ook de officiële reden van zijn arrestatie, negen jaar
eerder: ‘De tsaar schreef dat de heer von Bock hem enige tijd geleden een
verzegeld pakket met documenten had gezonden, en dat hij na kennisname daarvan
tot de slotsom was gekomen dat de heer von Bock zijn verstand verloren moest
hebben. Zo verward, tegenstrijdig en vooral impertinent waren de ideeën die
erin tot uitdrukking werden gebracht. Dergelijke gevaarlijke geestelijk
gestoorden dienden in ieder normaal land uit de samenleving te worden
verwijderd.’
Het
is in dit verband misschien niet overbodig erop te wijzen dat Jaan Kross (1920-2007)
zelf in 1946 een onvrijwillige reis naar Siberië maakte, waarvan hij pas – precies
zoals Timotheus von Bock na negen jaar – in 1954, na de dood van het monster
Stalin, kon terugkeren. Zoals het ook niet verboden is, bij ‘gevaarlijk
geestelijk gestoorden’ te denken aan het oneigenlijk gebruik van de psychiatrie
tijdens het bewind van Sovjetsecretaris-generaal Leonid Brezjnjev.
Want vrijgelaten
worden omdat je gek bent, terwijl je eerder om precies dezelfde reden bent
gearresteerd, opgesloten en mishandeld (in de Schlüsselburg slaat men hem al
zijn tanden uit) – hoe kan dat eigenlijk? Dat kan als het de eerste keer maar
een voorwendsel is om iets anders mee aan het gezicht te onttrekken.
In de tijd dat Bock - die overigens echt heeft bestaan, net zoals bijna alle
personages in deze roman -
nog een vertrouweling en meer nog: een vriend van hem was, heeft Alexander hem namelijk
laten zweren dat hij, Timotheus, hem, Alexander, altijd zijn eerlijke mening zou
geven over wat dan ook, dat hij de tsaar altijd zou vertellen wat naar zijn
overtuiging de waarheid was. De onconventionele en idealistische Timotheus –
die bijvoorbeeld op zijn eigen landgoed de boeren van hun lijfeigenschap heeft
verlost, lang voor die in Rusland officieel zou worden opgeheven (dat was in
1861 pas), en getrouwd is, tot afgrijzen van zijn aristocratische peers,
met een Lijflands meisje van zeer eenvoudige komaf – heeft dat onverstandig
genoeg ook gedáán. De documenten uit het verzegeld pakket waarvan in de
hierboven geciteerde geheime brief van de tsaar sprake zijn namelijk een
vlammende aanklacht tegen het despotische bestuur, de corruptie, de
achterlijkheid van het tsarenrijk…
Een klein citaat: ‘Het eerste handelende principe van de
tsaar bestaat erin zich over te geven aan zijn luim en hartstochten. En de
grootste schanddaad is volgens zijn opvatting gerechtvaardigd, wanneer hij
zegt: “Ik wil!” of “Ik wil niet!” Hij erkent generlei plicht tegenover zijn
volk en generlei hogere autoriteit voor wie hij zich zou moeten verantwoorden.’
Dit en nog veel meer schrijft hij aan zijn vriend op de troon – immers, het
gaat hier naar zijn overtuiging om de ‘zuivere waarheid die U af en toe van mij
gehoord hebt en die U van mij verwacht’. Plichtsbetrachting,
rechtvaardigheidsgevoel en trouw aan het gegeven woord dus, geen hoogmoed of
betweterij. Want: ‘We hebben het recht niet altijd uitsluitend toeschouwer te
blijven.’
Zonder
verder nog veel van de intrige te willen prijsgeven, moet ik hier wel nog een
in dit boek zeer belangrijke uitspraak vermelden, die al op pagina 46 wordt
gedaan, niet door ‘de gek van de tsaar’ overigens, maar veel later herhaald zal
worden: ‘(N)aar het buitenland gaan alleen diegenen die zich willen wreken. Wie
iets wezenlijkers wil, blijft thuis.’ Zoals schrijvers als Václav Havel, György
Konrád en Jaan Kross in wijlen het Oostblok hebben gedaan. Niets ten nadele van
hen die de onderdrukking, de chicanes, het koeioneren, de gevangenisstraffen niet
meer trokken en emigreerden, maar de effectiefste manier om het land te
veranderen is door er aanwezig te blijven.
Onder meer daarover gaat het in
dit misschien een tikje lang uitgevallen, maar verder uitstekende, intrigerende
boek. En dus over macht, (on)vrijheid, individuele verantwoordelijkheid;
kernthema’s in veel van Kross’ werk. Waarbij hij het in de Sovjetunie destijds
(deze roman verscheen oorspronkelijk in 1978) officieel heersende socialistisch
realisme, met zijn overzichtelijke, sterk naar zwart-wittekening neigende
interpretatie van leven en samenleving niet bepaald trouw navolgde. Jazeker is
Timotheus von Bock een held, maar hij is geen heilige. Is hij echt gek
(geworden)? Is het een soort Hamletmanoeuvre van hem om zich uit de omknelling
van het voortdurende bespioneerd worden te bevrijden? Begint hij uiteindelijk
zélf te geloven dat hij gek is? We mogen het van Kross helemaal zelf weten.
Erg aardig is
voorts ook de vondst van de verteller van dit verhaal. Jakob Mättik, jongere
broer van Bocks vrouw Eeva, heeft weliswaar dankzij Bock, net als zijn zuster,
scholing genoten, Duits en zelfs Frans geleerd, heel bijzonder voor een kind
van voormalige lijfeigenen – maar je voelt hem worstelen met de denkbeelden van
zijn zwager, en met de (mentale) vrijgevochtenheid van zijn zuster, die, anders
dan hij, erin geslaagd is de horigheid helemaal van zich af te schudden.
Weliswaar erkent hij dat veel van wat Bock en zijn zuster denken en zeggen
éigenlijk gewoon juist is, maar, maar, maar – dat kan toch zomaar niet
allemaal! Want de wet van de traagheid is niet alleen in de fysica van
toepassing. En werkelijk vrij zijn een hele opgave.
Een wijs en relevant boek, met
diepgang en tegelijk toegankelijk. Dat je dan ook, bij deze heruitgave, 28 jaar
later, ter gelegenheid van Kross’ honderdste geboortejaar, een iets
zorgvuldiger redactie had toegewenst. Ik zeg niet dat er veel dingen als ‘in het
gevlei komen’ en vergelijkbare onzorgvuldigheden zijn blijven staan, maar
liever nog had ik er daar geen enkele van gezien. En wat een ‘à-la-coeur-kapsel
is, Joost mag het weten – vooral omdat ‘la coeur’ helemaal niet bestaat.
Nederlanders en Frans: er rust geen zegen op.
Jaan Kross: De gek van de tsaar,
Prometheus, Amsterdam, 2020, 397 p. ISBN 9789044644173. Vertaling van Keisri hull
door Ronald Jonkers. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan