Identiteiten zijn vloeibaar, identiteiten zijn meervoudig,
identiteiten zijn constructies. Het is een inzicht dat – alle voorbije idealen
van politici en moralisten ten spijt – steeds meer ingang vindt in ons
dagelijks denken en doen.
Asha Karami doet er alles aan om in haar debuutbundel
die opvatting te demonsteren. Haar eigen levensbeschrijving op de flaptekst
legt vooral de klemtoon op het fluïde karakter van haar afkomst, haar taal,
haar literaire antecedenten, haar professionele bezigheden. Het lijkt er
daardoor op dat in deze bundel niet één lyrisch ik aan het woord komt, maar
uiteenlopende gestalten die zichzelf allen in de eerste persoon benoemen.
Dat nomadische
loopt als een rode draad door alle gedichten en afdeling uit dit imposante
debuut. Karami schrijft teksten die vaak autobiografisch aandoen, maar de
details die daarin gegeven worden, zijn bijzonder summier en lang niet altijd
consequent; het versterkt de indruk dat hier een ‘ik’ wordt geschreven en niet
louter beschreven. Dat ik is daarenboven geen coherent gegeven, maar een
samenraapsel van allerlei herinneringen, van details en anekdotische gegevens.
Ook voor de lezer blijft het onduidelijk in hoeverre de lyrische ik betrouwbaar
is in haar informatie en haar geheugen, hoe haar familiebanden, haar verleden
en haar netwerk in elkaar zitten.
De karakterisering ‘nomadisch’ slaat allereerst letterlijk
op de ruimtes die in deze gedichten worden doorkruist. De titels van de vijf
afdelingen verwijzen blijkbaar naar regio’s in Taiwan, maar de teksten zelf
lijken zich vooral in Nederland te situeren. Het ik is dan weer samengesteld
uit allerlei culturen, zowel oosters als westers. Die afdelingen zijn
daarenboven gestructureerd volgens ondertitels die lijken te verwijzen naar een
proces van geestelijke ontreddering en genezing, alsof die psychische stoornis
een soort van dramatisch verloop zou kennen, dat uitmondt in ‘euforie’ en
aanvangt met ‘agitatie’.
Dat soort leessleutels wordt in de tekst zowel bevestigd als
ontkend. Zo valt bijvoorbeeld op hoe de Aziatische toponiemen in de loop van de
bundel steeds meer naar het einde van de afdeling verschuiven, alsof ze
geleidelijk aan verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de ogenschijnlijk
mathematische opbouw van de bundel: elke afdeling telt tien gedichten, maar die
ordening wordt ondermijnd doordat sommige teksten uit een aantal fragmenten
bestaan. Daarenboven is de afdeling ‘nachtboek’ halverwege de bundel een extra
parasiet, want bij deze gedichten ontbreekt zelfs de pagina-aanduiding. Het
past allemaal voortreffelijk bij de dubbelzinnigheid waarmee deze Godface te maken heeft.
De gedichten in die
merkwaardige afdeling ‘nachtboek’ lijken een soort van dromen, een vermenging
van surreële beelden en realistische gegevens. Vertrouwde personages gedragen
zich plots vreemd, decors verdwijnen, de scènes verliezen hun logische
samenhang en de toon is bij momenten erg cynisch. De ontregeling lijkt mee een
gevolg van de kwetsuren die alle personages hebben opgelopen, waardoor ze
doelloos (en soms gewelddadig) ronddwalen in een wereld die hen niet begrijpt.
In al die aspecten is de apart staande afdeling geen afwijking, maar net een
spiegel van wat er in de eigenlijke bundel aan de hand is.
Ook daar haalt het ik zichzelf en de overige personages
constant onderuit door hun identiteit in vraag te stellen, hun kwaliteiten te
betwijfelen of over te gaan tot groteske, haast bespottelijke vertekening. De
toon van de gedichten is daarenboven erg laconiek en retorisch perfect
uitgebalanceerd, wat het effect van bevreemding en verbazing bij de lezer nog
in de hand werkt. In dit opzicht laat de eigenzinnige wereld van Karami je niet
los; haar verwrongen gedachten leren ons meer over onszelf dan wij geneigd zijn
voor lief te nemen. Deze bundel vraagt om een intense lectuur, maar hij
overstijgt moeiteloos de meeste modieuze debuten die vandaag het licht zien en
de hemel worden ingeprezen.
Asha Karami: Godface,
De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 96 p. ISBN 9789403165905.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan