Claude van de Berge werkt al een leven lang aan het project van
zelfinzicht en verdieping. Literatuur is voor hem daarbij een begenadigd
medium. Schreef de dichter aanvankelijk een soort van lyrisch proza (dat in die
tijd als avant-gardistisch en vernieuwend werd ervaren), dan heeft hij zich nu
al geruime tijd toegelegd op poëzie. De grenzen van de gangbare lyriek worden
echter overschreden door de breed uitwaaierende zinnen en vooral door de
abstracte filosofische gedachtegangen waarmee de dichter zijn lezers
confronteert. Dat meanderende taalgebruik, vol herhalingen en variaties,
weerspiegelt de meditatieve inslag van Van de Berges dichterschap, dat eerder
zoekt en benadert dan vastlegt en definieert.
Bij zijn geestelijke zoektocht
laat de dichter zich inspireren door een eclectische traditie van wijsgeren en
mystici, zowel uit de westerse als uit de oosterse traditie. Het gaat hem
immers niet om een soort van filologische trouw of uitleggerij, maar om een
authentiek eigen traject, in de wetenschap dat het individuele perspectief
slechts kan weerklinken tegen de echo van wat de mensheid heeft geschreven,
gezongen en gedacht. Elke bundel krijgt daardoor een enigszins ander
perspectief. In De vonk richt Van de
Berge zich naar eigen zeggen op het knooppunt tussen het stoffelijke en het
geestelijke, het ogenblik en de ruimte waarop iets van het absolute oplicht en
zich manifesteert aan wie ervoor ontvankelijk is.
Dat dit type poëzie resulteert
in een doordachte bundel hoeft niet te verbazen. De gedichten zijn gegroepeerd
in samenhangende reeksen van overwegend vijf teksten, cycli waarbinnen een
soort van gelijkaardige opbouw valt terug te vinden: de initiële vraagstelling
(vaak geassocieerd met een spreken in vragen) gaat over in revelatie (meermaals
gekoppeld aan het zingen) en in een moment van openbaring. Hier wordt de
intense wisselwerking tussen het ik (dat doorgaans al afstand doet van zijn
individualiteit in een collectief ‘wij’) ten top gedreven en komt een
confrontatie met het sublieme, het heilige maar ook het absolute niets, tot
stand. De hele bundel is gericht op dat moment van ontmoeting, waar het subject
verdwijnt om op te gaan in een groter kosmisch verband. De dood wordt zo
verbeeld als een zinvolle overgang, als een vervloeien en niet als een vorm van
resolute vernietiging. Van verdriet of wrok is geen sprake, en de gelatenheid
wordt getransformeerd tot actieve overgave. Het zogenaamde ‘einde’ blijkt niet
meer dan een zoveelste overgang, en in die zin is het de ware bekroning van het
leven.
Op zich
zijn dergelijke filosofische gedachten – de zoektocht naar een soort van
negatieve theologie zonder persoonlijke God – waardevol, maar uiteindelijk komt
het aan op de poëzie. In dat opzicht kent Claude van de Berge beslist zijn vak.
Hij weet optimaal gebruik te maken van beelden en symbolen (het wit, de
zwanenzang, het licht en de verblinding), van paradoxen en herhalingen om zijn
complexe ervaringen bij de lezer aan te brengen. De taal is vaak meanderend, op
het prozaïsche af, maar tegelijk gaat er een soort van magische kracht van uit,
doordat de dichter bijzonder sterk is in ritmische structuren met accenten en
tegenaccenten. Dat de muziek en het spreken thematisch belangrijk zijn, ligt in
dezelfde lijn. Van de Berge laat zien hoe denken poëzie wordt en poëzie denken.
Hij staat in ons taalgebied niet alleen in die traditie – zijn werk doet denken
aan dat van eminente vertegenwoordigers als Kees Ouwens of Peter van Lier –
maar het brengt persoonlijke accenten aan: in die zin is hij niet alleen een
waardevol dichter, maar ook een zorgvuldig oeuvrebouwer.
Claude Van de Berge, Arlette
Walgraef (fot.): De vonk, P, Leuven 2019, 69 p. : ill. ISBN 9789492339782
deze pagina printen of opslaan