Het nieuwste boek van Ted van Lieshout is een
bijzondere mystificatie. Naar aanleiding van een oude gravure van
terdoodveroordeelden die naakt werden opgehangen, komt de auteur via email in
contact met een medewerker van het Amsterdamse Stadsarchief. Tussen de twee
ontspint zich een dialoog rond het naakt in de kunst, want dat is het onderwerp
van een nieuw jeugdboek waar Van Lieshout aan werkt. Het is echter helemaal
niet duidelijk of het hier om een echte dialoog gaat: veel aannemelijker is dat
Van Lieshout deze correspondentie als literaire vorm heeft gekozen voor een
postmoderne variant op de brievenroman.
Het ontwerp werkt in elk geval
zeer goed. Naargelang het gesprek vordert, doet Van Lieshout uit de doeken hoe
zijn nieuwe boek eruit moet gaan zien, worden afbeeldingen besproken die er al
of niet in komen, en groeit in toenemende mate de zorg dat het boek er vast
nooit zal komen, mede omdat de nieuwerwetse preutsheid die vandaag voor
verlichting doorgaat, het steeds moeilijker maakt om zo’n onkies thema als
blote mensen aan kinderen voor te schotelen. De circulaire beweging is
duidelijk: de brieven waarin Van Lieshout het plan voor het problematische boek
schetst, vormen zelf eigenlijk het boek waarover hij het heeft. De ironie is
dan onder meer van dien aard dat hij afbeeldingen opneemt van kunstwerken
waarvan hij zegt dat hij er in het uiteindelijke boek onmogelijk een afbeelding
van zal kunnen opnemen vanwege het onbetamelijke karakter ervan, en dat hij in
de mails uitgebreid onderwerpen bespreekt waarvan hij meent dat ze in zo’n boek
onmogelijk zouden kunnen worden besproken.
Deze structuur is meer dan een
retorische truc. Het is een verfrissende aanpak voor een beschouwend boek over
het naakt in de kunst: het vermijdt de didactische toon die te veel inleidende
boeken neigt te kenmerken, en bovendien laat het Van Lieshout toe allerhande
metareflecties te maken over zijn eigen werk. Er zijn zeer heldere en vaak
amusante uiteenzettingen over de onzin van censuur, over de manier waarop de
collectieve hysterie over pedofilie een volwassen debat over dat onderwerp
onmogelijk maakt, en over de ethische en artistieke keuzes die Van Lieshout
zelf heeft gemaakt bij het schrijven van Mijn meneer en Schuldig kind (2017).
De kunsthistorische en
iconologische duiding is niet altijd even recht in de leer, en professionele
kunsthistorici zullen nu en dan fronsen, maar dat is eigenlijk naast de
kwestie: Van Lieshout heeft geen accurate kunstgeschiedenis op het oog, maar
wil zijn lezers veeleer uitnodigen tot kijken. Dit is een boek over kijken naar
kunst veeleer dan over de kunstgeschiedenis.
Tot de meest sprekende passages
behoren Van Lieshouts reflecties over de seksualiteit van jongeren, toegelicht
met een van zijn eigen gedichten waarin tienermeisjes hun teleurstelling
kenbaar maken over het feit dat een kinderlokker hen niet heeft aangerand (want
dat was toch spannender geweest dan enkel naar zijn piemel kijken); bedenkingen
bij de vraag of het wel betamelijk is voor een schrijver om reeds bij leven
zijn archief aan een archief te doneren (wat de opmaat is voor bredere
reflecties over privacy en over het verlies van controle over je publieke imago);
of notities bij het afbeelden van de kont van God (wat toch de perfecte
mannenkont zou heten te zijn). En dat alles met een lichte en speelse toets die
de lezer moeiteloos engageert.
Ted van Lieshout denkt en schrijft met een zeer open
kritische geest, en dat maakt van hem een uiterst kostbaar cultuurgoed in deze
barre tijden. Hij gaat daarbij zelfkritiek niet uit de weg en worstelt openlijk
met het feit dat hij onwillekeurig aan zelfcensuur doet omdat hij het oordeel
van het publiek in acht moet nemen als hij überhaupt een publiek wil bereiken
zonder onderweg te worden afgefakkeld op de multimediale platformen die vandaag
de rol van schandpaal vervullen (public shaming is eens iets anders dan
naakt aan een galg bungelen, maar eigenlijk is het ook weer hetzelfde). Hij is
zich eveneens bewust van zijn uitzonderlijke positie in het debat rond
pedofilie: net omdat hij zelf als kind een slachtoffer was, kan hij
genuanceerde standpunten over pedofielen innemen waarvoor anderen meteen op de
morele brandstapel zouden komen. Naar het einde van het boek toe windt hij zich
trouwens meermaals op over de afgrondelijke hypocrisie waarmee onze maatschappij
de banvloek uitspreekt over pedofielen om daarmee een morele mantel der liefde
over de eigen transgressies uit te spreiden.
Hoewel
dit boek voor volwassenen in de markt wordt gezet, kan men zich inbeelden dat
ook kritische tieners ermee uit de voeten kunnen, vooral omdat Van Lieshout
kinderen en jongeren serieus neemt, niet alleen in zijn argumenten over hun
vermogen om om te gaan met afbeeldingen van menselijk naakt, maar ook door in
een directe en toegankelijke taal te schrijven die de drempel voor jongere
lezers laag houdt (en preutse of infantiliserende eufemismen vermijdt). Door de
briefvorm nodigt het boek ook expliciet uit tot dialoog, waardoor we kunnen
stellen dat dit toch vooral een boek is voor zeer intelligente kinderen van alle
leeftijden.
Ted van Lieshout: Bloot,
Querido, Amsterdam 2020, 182 p. ISBN 9789021421025. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan