In Oostenrijk is Christine Lavant (1915-1973) een
literaire legende. Sinds de herdenking van haar honderdste geboortedag, krijgt haar
werk er opnieuw aandacht. Van het ene boek wordt een hoorspel gemaakt, van een ander
een toneelbewerking. Er wordt gewerkt aan het verzameld werk en de Christine
Lavant Preis wordt jaarlijks toegekend aan een Duitstalige auteur bij wie ‘net
zoals bij Christine Lavant een hoge esthetische kwaliteit gepaard gaat met een
humane houding en een maatschappelijke blik’. Hierover, en over veel meer, heeft
vertaler Ria Van Hengel een nawoord geschreven.
Het kind (1948) is het
eerste prozawerk van Lavant dat in het Nederlands verschijnt. Thomas Bernhard,
ook een Oostenrijkse auteur en bewonderaar van Lavant, heeft een gelijkaardige
titel (Ein Kind) gebruikt om zijn
vroegste jeugdjaren te boek te stellen. Ook de novelle van Lavant is gebaseerd
op autobiografische ervaringen. Christine Lavant is het pseudoniem van Christl Thonhauser,
het negende kind van een mijnwerker en een naaister. Ze groeide op in barre
armoede en kreeg vijf weken na de geboorte scrofulose, een vorm van tuberculose,
ook wel ‘armenluisziekte’ genoemd, die haar borst, hals, huid en
gezichtsvermogen aantastte. Op haar derde kreeg ze haar eerste longontsteking,
een kwaal die bijna elk jaar zou terugkeren.
Op haar twaalfde werd Lavant
gehospitaliseerd voor haar scrofulose en een bijkomende longtuberculose.
Aangezien ze volgens de artsen toch maar een jaar meer te leven had, werd ze
behandeld met hoge dosissen röntgenstralen. De redenering was: tuberculose moet
worden weggebrand. En ja, haar scrofulose en longtuberculose genazen, maar
Lavant kreeg blijvende letsels van brandwonden aan borst, hals en gezicht. Omdat
haar hoofd erg gevoelig was gebleven voor temperatuurschommelingen droeg Lavant
vaak een hoofddoek. Het was dokter Adolf Purtscher die haar gezichtsvermogen
wist te redden en ook was hij de eerste die samen met zijn vrouw het literaire
talent van Lavant ontdekte en stimuleerde. Het kind is voor een deel ook
een eerbetoon aan Purtscher.
Het kind is gebaseerd op de ervaringen van het
twaalfjarig meisje in het ziekenhuis. Daar kwijnde ze weg, doorstond helse
pijnen, was het slachtoffer van pestgedrag door andere kinderen en werd er door
haar ouders nooit opgezocht. Haar ogen en oren zaten voortdurend in een verband
zodat het meisje in een vorm van isolatie leefde:
‘Opeens is alleen het donkere en
zware er nog maar, en alle wonden in haar hals, in haar gezicht en aan haar
handen beginnen pijn te doen, net zoals bij het verbinden, als het oude verband
er snel wordt afgetrokken.’
Daarbovenop komt nog de claustrofobische omgeving van het ziekenhuis
zelf: hoge muren, zusters als bewakers, de vijandige andere kinderen. Dit alles
zorgt ervoor dat het kind voortdurend bang en angstig is, en doordat deze
woorden, ‘bang’ en ‘angstig’, in de novelle steeds terugkomen, wordt de sfeer
met elke pagina grimmiger en beklemmender. Het hoofdpersonage kruipt in een
hoekje: ‘Hoeken bieden altijd aan twee kanten bescherming en lijken zo iets
bekends.’ Het kind vlucht in een sprookjeswereld waarin kan worden getoverd,
waar feeën bestaan en waar de lamp van Aladin verschijnt.
Hoewel Lavant in haar latere werk een ambivalente houding zal aannemen tegenover het religieuze, grijpt het jonge meisje nu nog wel naar de standvastigheid van het geloof en het bidden. God en engelen worden aangesproken en verzocht
verlichting te brengen. ‘Mijn God, hoe moet ik dat alles regelen? Misschien als
ik ’s avonds een keer heel erg veel bid, alles tien keer achter elkaar.’ En
verder:
‘Misschien
stuurt u mij een beschermengel die sterker is dan de dagelijkse engel, dan
overwin ik alles en zeg ik: “Alles voor u, heilig hart van Jesus.” Maar nee,
dat klopt toch niet. Het is helemaal niet voor het heilige hart van Jesus. En
bij het bidden mag je al helemaal niet liegen. […] “Alles voor u, heilige
dokter!” zal ik zeggen. En dan krijg ik van de sterke engel net zoveel kracht
als die grote martelaars, en dan is er nergens angst […].’
Bovendien denkt het kind in
termen als zonde en doodzonde. Ze heeft schuldgevoelens omdat ze denkt niet te
voldoen in de ogen van haar God. Misschien wordt ze wel gestraft: ‘Waar is toch
de sterke Engel? Hebt u misschien de gewone, de dagelijkse ook afgepakt als
straf voor iets?’ Of moet het kind misschien een offer brengen?
In de eerste plaats
is Christine Lavant bekend om haar gedichten, maar dat betekent hoegenaamd niet
dat haar proza van een ondermaatse kwaliteit is. Het kind is fascinerend en deels ongrijpbaar door de lacunes die
elke lezer voor zichzelf zal moeten invullen. Lavant neemt de lezer immers niet
bij het handje: er wordt meegedeeld maar niet verklaard of geanalyseerd. Indien
de lezer het verhaal leest als aanklacht, is dat een interpretatie.
De novelle is
geschreven in een mooie literaire taal waarin korte zinnen afwisselen met
elegantere volzinnen. Net zoals het perspectief van de verteller wordt afgewisseld
met de kinderlijke blik vol pijn, angst en kwetsbaarheid. Ik hoop dat deze
prachtige publicatie, in het mooie vloeiende Nederlands van vertaler Ria Van
Hengel, het begin is van nog veel meer vertalingen. Lavant heeft immers nog
talrijke prozaboeken geschreven over thema’s als armoede, gekwetste mensen, (religieuze)
schijnheiligheid en krankzinnigheid.
Christine Lavant: Het kind, Vleugels,
Bleiswijk 2020, 64 p. Vertaling van Das Kind door Ria van Hengel. ISBN 9789493186026
deze pagina printen of opslaan