Jonathan
Safran Foer debuteerde in 2002 met de roman Alles
is verlicht. De roman, die een internationale bestseller werd en in meer
dan dertig talen werd uitgegeven, is, zoals zijn moeder Esther (°1946) noteert
in Ik wil je laten weten dat we er nog
zijn, ‘het gefictionaliseerde verhaal over het leven in de sjetls van onze
voorouders. […] Hoewel het boek geen feiten over het verleden ‘verlichtte’,
werd het de sleutel naar het vinden van mensen die informatie hadden waarmee we
een begin konden maken met de ontsluiting van de diepste geheimen uit mijn
familiegeschiedenis.’
Dat haar zoon in of rond het Oekraïense Trochenbrod
helemaal niets terugvindt van wat het dorp ooit moet zijn geweest, gaf hem ‘een
vrijbrief om te fingeren. Hij vulde de lacune met fictie, en die fictie riep
uiteindelijk feiten in het leven.’ Esther Safran Foer legt met heel veel geduld
en doorzettingsvermogen de puzzelstukken uit haar familiegeschiedenis bijeen. De
opzet hierbij is duidelijk: ‘Ik was de schakel tussen mijn moeder, die in alle
betekenissen van het woord een overlevende was, iemand met een ijzeren wil, en
mijn kinderen, drie jongens die in de wereld waren gekomen met hun eigen
krachtige stem en die verhalen te vertellen hadden. Ik was het scharnier tussen
de generaties.’
In haar zoektocht focust ze op een aantal essentiële en allesbepalende
vragen: wie is de familie die haar vader die de moordpartij in Trochenbrod
overleefde omdat hij net die dag voor de nazi’s in een nabijgelegen stadje een
karwei moest gaan klaren, een onderduikadres bezorgde voor de rest van de
oorlog? En wat is er nu precies van aan dat hij eerder al getrouwd zou zijn
geweest en in die slachtpartij zijn vrouw en zijn dochter heeft verloren? En
wat heeft hem ertoe gebracht uit het leven te stappen? Voor Esther Safran Foer
is het antwoord op deze vragen een bijna letterlijke ‘verlichting’ die haar in
het spoor van haar voorouders laat treden, ‘we wilden dat onze voorouders
zouden weten dat we er nog altijd waren.’
Dat spoor leidt, na de bevrijding, van Oekraïne naar Lodz,
van daaruit naar een vluchtelingenkamp in het Duitse Ziegenhain en ten slotte
naar New York. En voor haar geldt nadrukkelijk wat ze in het aanvangshoofdstuk
noteert: ‘Geschiedenis is het einde van iets. Herinneringen zijn het begin van
iets.’
Emoties
gaan in Ik wil je laten weten dat we er
nog zijn hand in hand met een direct op de feitelijkheden gericht relaas
van haar onderzoek. Hoe moeizaam haar zoektocht naar haar familiegeschiedenis
en naar zichzelf verlopen is, heeft onder meer te maken met de muur van
stilzwijgen waarachter getuigen van toen zich verschuilen. Terecht noteert ze:
‘Dat was typerend voor de ervaringen van overlevenden van de Holocaust in de
Verenigde Staten en vermoedelijk over de hele wereld. Er werd van de
overlevenden verwacht dat ze het allemaal achter zich zouden laten. Maar door
dat te doen, internaliseerden veel van die mensen de verschrikkingen van wat ze
hadden meegemaakt. De algehele stilte in mijn familie over het verleden doet
vermoeden dat wij daarop geen uitzondering vormden.’
Die stilte is met Ik
wil je laten weten dat we er nog zijn definitief doorbroken, niet alleen
voor haar familie zelf, maar bij uitbreiding voor alle Holocaust-slachtoffers
en hun nakomelingen. Esther Safran Foer heeft, naar joods gebruik, met haar
boek een steen gelegd op het graf, ‘bloemen op graven verwelken, maar stenen
vertegenwoordigen de bestendigheid van herinneringen.’
Esther Safran Foer: Ik wil je
laten weten dat we er nog zijn, Amsterdam, Het Spectrum 2020, 267 p. ISBN 9789000361946. Vertaling van I want you to know
we’re still here door Robert Neugarten. Distributie Lannoo
deze pagina printen of opslaan