Bezig een
echt iemand te worden
Het is niet vaak het geval, maar soms
zijn dingen heel eenvoudig.
Bijvoorbeeld: dat Roest van Jakub Małecki
(zeg ‘jakoeb mawetski’) een prachtig boek is. Dat staat gewoon als een paal
boven water. Trouwens, als de grote Karol Lesman het zegt, de eminente vertaler
die al zoveel Poolse literatuur binnen het bereik van de Nederlandstalige lezer
heeft gebracht (en aan wie we het te danken hebben dat Roest überhaupt
de allereerste vertaling is van Rdza), dan stopt wat mij betreft iedere
discussie: ‘Tot het lezen van Roest kon ik zonder aarzelen antwoorden op
de vraag wie mijn favoriete Poolse schrijver was: Wiesław Myśliwski. Na het
lezen van Roest kan ik dat nog steeds, zij het dat ik nu een meervoud
moet gebruiken: Myśliwski én Małecki.’ Duidelijke taal.
Een
prachtig boek dus. Wat niet wil zeggen: een leuk boek. Als een loodzwaar
verleden als een doem tegen de hanenbalken van een samenleving hangt, dan
blijft dat niet zonder gevolgen. Veelal minder prettige.
Jakub Małecki (1982) is in zijn
vaderland een stevig gevestigde naam en een meermaals bekroond auteur. Van
opleiding is hij eigenlijk econoom, en hij werkte enige jaren voor een bank,
maar intussen is hij alweer geruime tijd beroepsschrijver. Roest is zijn
negende boek.
Dat
begint in het jaar 2002, met een welhaast archetypische jongetjesscène: Szymek
(verkleinvorm van Szymon), zeven jaar, en zijn vriendje Jacek Budzikiewicz,
roepnaam Budzik, experimenteren met de kolossale pletkrachten die treinen
uitoefenen op alles wat tussen hun wielen en de rails komt. Stukjes metaal,
spijkers, schroeven, ontwaarde oude muntstukken: ze kunnen in de wonderlijkste
vormen veranderen als de trein er eenmaal overheen is geraasd. Kúnnen, want
vaak lukt het niet en spatten de proefobjecten van de jongetjes domweg onder de
treinwielen vandaan en worden alleen maar meters ver weggeslingerd. De twee
zijn dus nogal vaak te vinden bij het spoor dat het dorp passeert – en wel het
dorp Chojny (een kilometer of 170 pal ten westen van Warschau), waar Szymek
geregeld bij zijn grootmoeder Tosia gaat logeren. Het is een spannend
spelletje, met een ondertoon van gevaar.
Maar dan komt de noodlottige dag
‘waarop alles een einde nam’. Szymeks ouders komen bij een auto-ongeval vlak
voor de afslag van de autoweg om het leven. Het jongetje zal opgroeien bij
Tosia, zijn grootmoeder van moederszijde, die zich liefdevol over hem ontfermt,
wat ook betekent dat hij van de stad naar het platteland verhuist. Hij en zijn
vriendje Budzik nemen daar hun treinspoorpletspel weer op. En dan komt de dag
dat Szymek, dol van verdriet, zichzélf maar eens als proefobject op het spel en
op het spoor zet. Budzik kan hem, met een stomp tegen zijn wang, nog net voor
het definitieve einde van alle spelen behoeden. (En aangezien Roest een
roman is die nogal de nadruk op het cyclische van ’s mensen lot legt, zal zich
op de op vier na laatste bladzijde iets vergelijkbaars voltrekken.)
Als geen bijzonder
goede leerling op school en geen bijzonder slechte zal Szymek opgroeien tot een
niet speciaal gelukkige en ook niet speciaal ongelukkige jongeman van 21. Zijn
verhaal wordt om en om afgewisseld met dat van zijn oma, te beginnen in het
jaar waarin zij zeven was: het oorlogsjaar 1939.
Hoewel de personages over het
algemeen niet zo snel het hoofd in de schoot leggen of bij de pakken neer
blijven zitten: verlies is toch de basso continuo in de melodie van hun leven.
De oorlogsjaren zijn uiteraard heftiger dan de jaren in het postcommunistische
Polen, daar krijgen we nauwelijks drie pagina’s ver in hoofdstuk twee al een
schokkend voorbeeld van, maar Tosia verliest niettemin maar één ouder (haar
vader – aan griep dan nog, niet aan de Duitsers), en is in die zin dan
toch beter af dan haar kleinzoon. Hoewel, zij moet dan weer de vader van haar
dochter Eliza (Szymeks moeder), de enige echte liefde in haar leven, afstaan
aan het lot (en ditmaal wel, op zijn minst indirect, door toedoen van de
bezetter). En zo blijven beide verhaallijnen om elkaar heen spiralen, waarbij
ten slotte de grote gelijkenis tussen de diverse lotgevallen opvalt. Natuurlijk
heeft Szymek zo direct helemaal niets met de oorlog te maken; toch werkt die
ook zestig jaar later nog altijd na. Als een soort roest die de dingen langzaam
verteert. Al roesten die ook zónder oorlogsverleden wel. In dat ‘leven zonder
leven’ dat bijvoorbeeld Szymek als jongeman op zich voelt drukken.
Hoe is oma Tosia twee
vingers kwijtgeraakt? Hoe zijn de jeugdvrienden Szymek en Budzik uit elkaar
gegroeid en elkaar zelfs vijandig gezind geworden? Wat is er gebeurd dat Julka
Duszny in haar kruidenierswinkel prompt naar de achterkamer gaat als er een
roodharige klant binnenkomt en pertinent weigert hem te bedienen?
Er zijn echt nog wel
meer van zulke vragen te stellen – en toch is Roest geen
miserabilistisch of deprimerend boek. Hoe Małecki dat voor elkaar krijgt, is
moeilijk precies uit te leggen. Maar het is zo. Misschien ook doordat er af en
toe glimpen oplichten van een wereld waarin kansen wél worden gegrepen (want
ook daar zijn een aantal personages nogal slecht in), een wereld waarin de
dingen ánders (hadden) kunnen gaan. Zoals het aan het slot klinkt over Tosia’s
jongere broer Michał, als die dan, eindelijk, op zijn 79ste, een
overigens vrij bescheiden, maar vele jaren gekoesterde wens voor zichzelf in
vervulling doet gaan: ‘Nu voelde hij dat hij bezig was een echt iemand te
worden, dat hij voor het eerst in zijn leven iets had gedaan waartoe niet
alleen het leven hem had gedwongen’ (mijn cursivering).
Want,
zeker: zolang je nog adem hebt, is het niet voor alles te laat. Zelfs
als je hoogbejaard bent. Ook als het de eerste keer in je leven is. En dat mag
dan een waarheid van de loeiende soort zijn – tegelijk getuigt ze van grote
wijsheid.
Jakub
Małecki: Roest, Querido, Amsterdam 2020, 285 p. Vertaling van Rdza (2017) door
Karol Lesman. ISBN 9789021418773. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan