Wanneer Sinan Çankaya een uitnodiging krijgt om te gaan spreken op het
veertigjarige jubileum van zijn voormalige school, schrijft hij een antwoord in
de vorm van een onverwachte vraag: ‘Wat willen jullie dat ik zeg?’. Het lijkt
een onschuldige vraag, misschien ingegeven door een overdosis bescheidenheid.
Maar niets is minder waar.
Çankaya beseft immers als geen ander hoe hij door witte
Nederlanders gezien wordt, namelijk als een ‘Ander’, die niet zozeer
interessant is om wat hij weet, kan, of doet, maar gewoon omdat hij anders is.
Zijn afkomst is interessant, het feit dat hij opgegroeid is in een bepaald
milieu, en dat hij er (‘desondanks’, kan je er tussen de lijnen door lezen) in
geslaagd is iets van zijn leven te maken. Dat willen de mensen horen, en
daarbij gaan ze maar al te makkelijk voorbij aan het feit dat Çankaya ook
werkelijk iets te zeggen heeft.
Want dat heeft hij
wel degelijk. Hij doctoreerde op een thema dat in het midden van de
belangstelling staat: etnisch profileren. Hij werkte bij de politie en heeft
daar veel opgestoken. Hij zou een van de interessantste stemmen moeten zijn in
het debat dat al jarenlang gevoerd wordt, en ook vandaag de dag (onder de vorm
van de Black Lives Matter-beweging) een centrale positie inneemt. En toch gebeurt
dat niet, en wil men Çankaya vooral graag zien als een knuffelbeer van Turkse
afkomst, die het gemaakt heeft, een rolmodel.
In Mijn ontelbare
identiteiten ontrafelt Çankaya dit mechanisme in korte stukjes, die telkens
beginnen met een veelzeggende quote uit de pers. Hij verliest zich niet in
theoretische bespiegelingen, maar de vele, vaak pijnlijke anekdotes maken wel
iets heel erg duidelijk, namelijk de idee dat identiteit in dit soort debatten
veel te vaak gezien wordt als iets wat vast en onwrikbaar is, waaraan niet valt
te tornen, terwijl het omgekeerde waar is: ‘In potentie bevrijden buigzame,
meervoudige identiteiten ons,’ schrijft hij. ‘We spelen met identiteit, herontwerpen
onszelf, afhankelijk van wie we tegenover ons hebben, en natuurlijk van hoe we
worden gedefinieerd. In theorie zijn we creatieve levenskunstenaars. Waarom
voel ik me in de praktijk dan zo ontheemd?’
De manier waarop hij benaderd
wordt door zijn voormalige school, de vele anekdotes uit zijn politiecarrière,
waarbij hij vaak, zelfs door zijn collega’s, per ongeluk gezien werd als dader
in plaats van als politieman, de anekdotes in het openbaar vervoer. Ze vormen
allemaal samen een onthutsend lappendeken dat in schril contrast staat met iets
waar we het allemaal eigenlijk wel over eens zijn, en wat Çankaya zo treffend
weet te beschrijven: het feit dat identiteiten per definitie meervoudig zijn,
vloeibaar in de tijd ook, en bovendien bij uitstek constructies, bedacht door
de menselijke geest om het zichzelf wat makkelijker te maken. En hoewel zijn
anekdotes een woedende pen zouden rechtvaardigen, weet Çankaya een zekere
lichtheid te bewaren, af en toe duikt zelfs een streepje humor op. Daarmee is Mijn ontelbare identiteiten een
noodzakelijk boek, vertelt door iemand die het weet én die het ook bevattelijk
kan vertellen.
Sinan Çankaya: Mijn
ontelbare identiteiten, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 239 p. ISBN 9789403184005. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan