Wat als een moslimterrorist een
aanslag pleegt op de Dam tijdens de dodenherdenking op 4 mei? En in hoeverre is
Nederland veranderd wanneer het land ’s
anderendaags weer ontwaakt?
Deze vraag werpt Sipko Melissen ons voor de voeten in De
vierde mei, de zesde roman van de Nederlandse auteur. Een gedurfd
uitgangspunt, want de dodenherdenking is voor Nederlanders wat 11 november is
voor Belgen, de jaarlijkse plechtigheid waarbij de slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog en alle latere conflicten worden herdacht. Het Nederlandse
koningspaar legt dan bloemenkransen neer bij het Nationaal Monument op de Dam,
in het hartje van Amsterdam. Het land valt nadien, op klokslag 8 uur, twee
minuten stil.
De coronacrisis heeft de roman onbedoeld actueel gemaakt.
De Dam is dit jaar immers voor het eerst in lange tijd leeg gebleven op 4 mei,
net zoals de aanslag voor ongewone maatregelen en dus bevreemdende beelden
zorgt. Wat aanspraak zou moeten maken op ons verbeeldingsvermogen, werd plots
akelig reëel.
Ontgoochelend is de setting waarin dit verhaal vorm krijgt.
Altea is redactrice en vertaalster bij de uitgeverij van haar schoonbroer
Lukas. Hij geeft haar de opdracht om een manuscript te beoordelen, dat De
vierde mei is getiteld en een aanslag op de Dam als drijvende kracht heeft.
Altea ziet een potentieel verkoopsucces in het boek, haar man Olly vindt het
vooral een onnodig polariserend verhaal. De meningsverschillen lopen,
gedrapeerd onder een laag alcohol, hoog op en doen hun 50-jarige huwelijk zelfs
heel even wankelen. Daarbij komt nog dat Altea de laatste tijd veel last
schijnt te hebben van 'ontologische onbeduidendheid’, het gevoel waarbij 'de
ene dag nog zinlozer is dan de andere’.
Zodoende krijg je
een roman die, in plaats van de premisse te onderzoeken, handelt over de mogelijkheid
van zo’n
boek. Tijdens het lezen is mij meermaals de gedachte overvallen dat Melissen de
potentiële controverse uit de weg gaat en ze al bij voorbaat van antwoord dient
door de verschillende personages alle mogelijke standpunten te laten innemen.
Maar is de roman daar een goede vorm voor? Of had hij dat gedachte-experiment
niet met meer vrijheid kunnen uitvoeren in, bijvoorbeeld, een essay?
Nu wordt er voortdurend gepalaverd, terwijl er bijzonder
weinig gebeurt. Altea staat op met een heftige kater, drinkt koffie, trekt de
stad in en nipt vervolgens van het ene na het andere glas wijn. Ze heeft de
tijd om na te denken. Over de meningsverschillen, over het manuscript, over
haar huwelijk, over de mensen in haar leven, over wijn en champagne ('niet
het goedkope spul van 50 euro’) en grachtenpanden en andere aspecten in haar
welgestelde wereldje.
Haar overpeinzingen glijden ook steeds vaker weg van het
manuscript naarmate het boek vordert. Ze verliest zich in de symboliek van
openbare aangelegenheden zoals de dodenherdenking. Ze denkt met veel liefde en
verdriet terug aan haar joodse beste vriendin, die aan kanker is gestorven, en spendeert
meer gedachten aan de Holocaust dan aan de moslimterrorist. Ook het evangelie
van Thomas krijgt een uitvoerig beschreven betekenis dankzij een affaire die ze
er jaren geleden op nahield met een collega.
En dus krijgt de gedurfde opzet van het begin een
merkwaardig slot: alle belangrijke gebeurtenissen uit Altea’s leven passeerden de revue, gebed in
de Europese joods-christelijke filosofie. We lezen, kortom, de memoires van
Altea. Waarom het verhaal dan zonodig moest beginnen met een hypothetische
aanslag van een moslimterrorist op de Dam, blijft mij een raadsel.
Sipko Melissen: De vierde mei, Van Oorschot, Amsterdam
2020, 212 p. ISBN 9789028210387. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan