Vrede sluiten met de doden
Vanuit zijn appartement in het
Palais-Royal slaat de schrijver Emmanuel Berl zijn overbuurvrouw gade, een
bleke dame die voor haar open raam een raadselachtig ritueel uitvoert: met
gelijkmatige passen, geheven hoofd en kaarsrechte rug loopt ze, in kamerjas
gehuld, heen en weer in de kamer. Zijn het oefeningen, is het een gebed, is ze
krankzinnig? Met dat mooie, verstilde slotakkoord zet Berl een punt achter zijn
autobiografische 'dodenboek' De aanwezigheid van de doden. Ongetwijfeld
staat deze mysterieuze dame dichter bij de dood dan hij.
De Parijse schrijver en journalist
Emmanuel Berl (1892-1976) verloor op jonge leeftijd achtereenvolgens zijn
broer, zijn vader en zijn moeder. Een weinig later, nadat
tuberculoseverschijnselen hem uit de loopgraven van een uitzichtloze oorlog
redden, was Berl ervan overtuigd dat ook hij vroeg zou sterven. Hij genas op
miraculeuze wijze. Hoewel deze vroege confrontatie met de dood ongetwijfeld
traumatisch was, verloor Berl geenszins zijn opgewekte humeur en optimistische
levenshouding. Volgens de legende wees zijn achterneef Proust hem in 1918 de
deur en gooide hem zelfs 'ses pantoufles' achterna, omdat Berl zijn
waarschuwing betreffende Sylvia – de vrouw met wie hij absoluut wilde trouwen –
vrolijk in de wind sloeg.
Onbepaalde tijd later ervoer hij de verlokkingen van de
dood alsnog aan den lijve. Na een chirurgische ingreep werd het kantje boord
voor Emmanuel Berl. Tijdens zijn herstel in het ziekenhuis trokken de doden in
zijn leven in een stoet aan hem voorbij. Hij begon zich vragen te stellen over
zijn verhouding tot de doden en de werking van het geheugen. De veelzijdige
Berl had een bijzonder talent voor vriendschap; hij leek wel iedereen te kennen
die tussen de twee wereldoorlogen in Frankrijk een rol van betekenis gespeeld
had. In De aanwezigheid van de doden dist hij zijn persoonlijke
herinneringen aan een imposante sliert doden op.
Ootmoedig geeft de schrijver toe
dat hij nogal wat sleutelfiguren in zijn leven, na hun dood met grote
onverschilligheid bejegende. Mensen met een stabiel karakter en een standvastig
leven, vergat hij het snelst. Neem nu juffrouw Juliette, met haar paardenkop en
gebochelde rug. Had de ontmoeting met een gewezen klasgenoot hem niet aan haar
herinnerd, ze zou in de duistere krochten van zijn geheugen verborgen gebleven
zijn. Onterecht, want naast zijn goede vriendin en buurvrouw Colette was
Juliette de enige die de kleuren van de dingen kon doen oplichten door ernaar
te kijken. 'Gestorven zoals een pioenroos haar bladeren afwerpt, kalm, in één
keer': ook de schrijfster Colette is in Berls geheugen morsdood, verstard,
gereduceerd tot symbolen.
Is authenticiteit slechts een illusie, aangezien
herinneringen hoe dan ook geretoucheerd worden? Van sommige doden weet Berl
zelfs niet meer hoe ze er uitzagen bij leven. Zijn geheugen biedt hem alleen
een verzameling adjectieven of een beeld dat niets meer van doen heeft met de
gestorvene. Het geheugen vreet herinneringen op en mummificeert ze, aldus Berl,
waardoor herbeleefde emoties veeleer een uiting van onze scheppingsdrang zijn
dan een weergave van het oorspronkelijke.
Niet alle doden zijn
onveranderlijk in Berls herinneringen. Hij gelooft niet in spoken maar zijn
kamer, zijn hoofd en zijn hart zijn er vol van. Met name Drieu La Rochelle, de
'zwierige non-conformist' en 'balzaciaanse dandy' met wie Berl ooit goed
bevriend was, maar mettertijd gebrouilleerd raakte. Buiten ieders verwachting
pleegde Drieu zelfmoord, waarna hij overladen werd met de meest absurde
verwijten. Op zijn beurt nam Drieu de levenden in gijzeling; zijn afwezigheid
bezwaarde Berl met schuld en schaamte.
Aan het bezweren van de doden
kleeft iets onrustbarend dubbelzinnigs. Waar ligt de grens tussen gebrek aan
eerbied en dodenschennis, tussen idolatrie en religie? Wíllen de marmeren
beelden, schimmen en spoken wel uit de vergetelheid gehaald worden? Berl wordt
er tureluurs van. 'Ik weet het niet meer. Ik weet het niet. De doden belegeren
me en ontvluchten me tegelijkertijd. Ze lijken te veel op mij en te weinig op
elkaar en er zijn er te veel die er erbarmelijk aan toe zijn.'
Naarmate Berls
herstel vordert, vervagen de doden. Ze trekken zich terug – of wendt hij zich
van hen af? 'Verraden doen we hen sowieso.' Toch slaagt Berl er niet in een
einde te maken aan die eeuwige pendelbeweging, 'tenminste niet zolang ik niet
wens te berusten in een komedie, en in de nederlaag die die komedie impliceert,
door te doen alsof ik voorgoed heb gekozen voor een van de twee posities
waartussen ik heen en weer word geslingerd'.
Naar eigen zeggen is het Berl
nooit gelukt vat te krijgen op die 'wemelende massa herinneringen, dromerijen
en ideeën'. Bij de ijle warboel die zijn leven was, scheen een autobiografie
schrijven hem onbegonnen werk. Niettemin presenteert hij ons in De
aanwezigheid van de doden zijn hoogstpersoonlijke zoektocht naar de
verloren tijd, een intense analyse van zijn vitale karakter en een nauwgezette
beschrijving van zijn gewaarwordingen in het aanschijn van de dood. Vertaler
Maarten Elzinga merkt in zijn nawoord terecht op dat 'iets van de bijna
onaardse stilte' van de microcosmos waarin Berl zich steeds vaker terugtrok –
in en rond de binnentuin van het Palais-Royal – voelbaar is op bijna elke
bladzijde.
Emmanuel
Berl: De aanwezigheid van de doden, Vleugels, Bleiswijk 2020 160 p. ISBN
9789493186149. Vertaling van Présence des morts door Maarten Elzinga
deze pagina printen of opslaan