‘Het stamelende begin van een poging tot verklaring’
In het nawoord wijst Stefan Hertmans erop dat De opgang ‘is gebaseerd op historische feiten en uitgebreide dat De opgang ‘is gebaseerd op historische feiten en uitgebreide documentatie, aangevuld met de verbeelding van de auteur.’ Die manier van werken, die aanpak
die ook het fundament vormde van Oorlog en terpentijn en De bekeerlinge, maakt
duidelijk hoe Hertmans’ schrijverschap zich in de loop van het voorbije
decennium heeft geënt op een verstrengeling van het individuele en het bredere
maatschappelijke kader waarin geschiedenis en actualiteit hand in hand gaan. Al
even duidelijk wordt zo dat Hertmans nood heeft aan een persoonlijke insteek
die hem bijna letterlijk naar zijn onderwerp toe drijft. In een soort proloog
bij De opgang maakt hij in de eerste
zinnen al duidelijk waar het hem om gaat:
‘Het was in het eerste jaar van
het nieuwe millennium dat ik een boek in handen kreeg waaruit ik begreep dat ik
twintig jaar in het huis van een voormalige SS-man had gewoond.’
Het was late zomer 1979 toen
de auteur voor het eerst het huis, dat in een erbarmelijke staat verkeerde, in
het Patershol in Gent had opgemerkt en er ten prooi viel aan ‘een vreemde
opwinding’. De schoonheid van het verval, ‘ik heb altijd een zwak gehad voor de
geur van vocht en verval in oude huizen’? Of toch zeker dit: ‘de grote
beslissingen in mijn leven heb ik zelden doelbewust genomen. Steevast belandde
ik in een soort van droomtoestand waarin ik het gevoel had dat een onzichtbare
hand me een duw in de rug gaf en dat ik, spreekwoordelijke reine dwaas, mijn
eigen lot tegemoetliep als een kip zonder kop.’
Hertmans koopt het huis, hij
ruimt alle achtergelaten rommel op, onwetend van het feit dat hij zo belangrijk
materiaal laat verdwijnen dat hem heel goed te pas was gekomen bij het
schrijven van zijn boek, pakweg veertig jaar nadat hij er was ingetrokken. Zo wordt
snel duidelijk dat De opgang een
roman is die zich op drie niveaus afspeelt: er zijn de bedenkingen die Hertmans
formuleert vanuit het nu en die meer dan eens te maken hebben met de genese van
de roman, er is het moment van zijn eerste bezoek aan het huis in het
gezelschap van de notaris-eigenaar, er is – en dit vormt de hoofdmoot van de
roman – het levensverhaal van Willem Verhulst, notoir collaborateur en vader
van Adriaan Verhulst, tijdens zijn leven gewaardeerd academicus, voorzitter van
de raad van bestuur van de openbare omroep en van het Willemsfonds en auteur
van het boek van Zoon van een foute Vlaming (Pelckmans 2000), het
boek dat Hertmans op weg zal zetten naar zijn roman.
De politieke tragedie van een
gezin
De opgang tekent
de geldingsdrang die Willem blijvend heeft gedreven bij het maken van de keuzes
in zijn leven. Nauwgezet reconstrueert Hertmans het leven van de man ‘die ik
wil leren begrijpen’, de man over wie hij aan het eind van zijn roman noteert:
‘Plots overvalt me het gevoel dat ik je had willen kennen
om iets meer te begrijpen van wat er in je om is gegaan. […] En wie weet, het
stamelende begin van een poging tot verklaring.’
Heeft het te maken met een vorm
van compensatiedrang die Willem nooit heeft verlaten, het jongetje dat maar uit
één oog zag, gepest werd op school, op heel jonge leeftijd zijn moeder verloor,
franskiljonse beledigingen en bedreigingen moest trotseren… Hoe dan ook, zijn
strijdend flamingantisme, gevoed en aangewakkerd door figuren als o.m. A.
Borms, H. Elias en dichter-activist Richard De Cneudt, maakt dat hij de zijde
van de Duitse bezetter kiest. Hertmans: ‘Ik zal pas later, wanneer ik toegang
heb verkregen tot de archieven van het Krijgsauditoraat in Brussel en de
archieven in Gent, werkelijk beseffen wat Willem op zijn kerfstok had. Maar dat
hij steeds hoger was opgeklommen in de hiërarchie van de collaboratie werd […]
duidelijk.’
De
‘opgang’ inderdaad, een titel die ergens reminiscenties oproept aan Der Untergang, de befaamde film uit 2004
over de laatste dagen van Hitler. De Hertmans-titel wordt binnen de roman ook
op het eigen ik van de auteur geprojecteerd: zijn eerste bezoek aan het huis is
letterlijk een ‘opgang’ naar de bovenste etage, de zolderverdieping: ‘we
maakten ons klaar om de derde trap te bestijgen, de trap naar het hoogste, naar
de geheimen van alles wat nog komen moest en daar als braakterrein op de
verlaten zolder lag te wachten op mij, hun rustverstoorder en toekomstige
huistiran.’
En
om meteen de ingenieuze opbouw van het geheel te illustreren: deze zin staat
aan het begin van deel drie van de roman. Dat Hertmans het verhaal van Willem
Verhulst op zeker moment omschrijft als ‘de politieke tragedie van een gezin’
heeft hiermee te maken: nooit ofte nimmer is zijn vrouw Harmina (‘Mientje’) op
de hoogte geweest van zijn activiteiten als collaborateur. Het is de politiek
die hem letterlijk en figuurlijk verwijderd heeft van zijn gezin.
Het verhaal van
een liefde
Stefan Hertmans heeft met De opgang allerminst de ultieme collaboratieroman voor ogen gehad.
Zijn onderneming is erop gericht ergens, tot op zekere hoogte en waar het kan
(‘het stamelende begin van een poging tot verklaring’, inderdaad!), de toegang
te forceren naar de denkwereld van zijn hoofdfiguur. Hertmans heeft het gevaar
hiermee te verzinken in een steriele ideeënroman schitterend opgevangen door
even nadrukkelijk aandacht te vragen voor het emotionele.
De opgang is ook
een roman over de liefde. Met verregaand inlevingsvermogen – en hier komt de
verbeelding van de auteur sterk aan bod – schetst Hertmans de stappen die
Willem heeft gezet op het pad van de liefde. Er is die ene, grote en
allesverterende liefde voor Elsa, de bakkersvrouw van Duits-joodse afkomst die
haar man verlaat om met Willem mee naar Den Haag te trekken. Na haar dood zoekt
en vindt hij toenadering tot Harmina, die is opgegroeid binnen een streng
godsdienstig gezin. Het koppel krijgt drie kinderen: zoon Adriaan (‘Adri’) en
nadien nog twee meisjes, Aletta (‘Letta’) en Suzanne (‘Suzy’).
Al snel moet Mientje
ervaren dat haar man absolute voorrang verleent aan zijn politieke vrienden (en
zoals later zal blijken, ook vriendinnen) en haar alleen nog ziet als moeder
van zijn kinderen. Wat hier als een soort karikatuur had kunnen overkomen – de
brave echtgenote die zich te pas en te onpas tot ‘de Heere’ wendt om haar
tegenslagen de baas te kunnen blijven – wordt dan weer omgebogen tot een
genuanceerd portret van de moeder: hoe nadrukkelijk ook zij zich op de
achtergrond beweegt, haar doortastendheid als het erop aankomt op te komen voor
haar kinderen tekent haar persoonlijkheid ten volle uit, ook vanuit het
contrast met de figuur van Willem, die ‘zo gevoelig was gebleven voor
moederfiguren’. Mientje staat er gewoon voor haar kinderen, ook al mist ze de
welsprekendheid van haar man. Als Adri van zijn vader een dolk krijgt met de
SS-insignes, gooit ze die in het water; als haar kinderen op jeugdkamp (moeten)
vertrekken naar Duitsland, laat ze niet toe dat ze het uniform van de
Hitlerjugend zouden dragen en als Willem naar Duitsland vlucht eens het
duizendjarige rijk op instorten staat, weigert ze hem te vergezellen.
De opgang is ook de roman over de liefde die een moeder haar
kinderen kan schenken. Liefde die, gelinkt aan de weemoed en het verlangen naar
de ouderlijke thuis in Oud-Zevenaar, wordt gevat in het motief van de
blauweregen dat het boek overspant, ‘dat is een blauweregen... die hadden we in
Oud-Zevenaar ook, hij groeide bij de zuidgevel, zo bitterzoet is die geur in
jet voorjaar... ze ziet de jaren voor zich dat ze als jonge meid op
zomerochtenden daar rondliep en de geur haar als een veilige koepel van geluk
omgaf’.
Wat
verzwegen wordt
Bij zijn onderzoeksproject rond de
geschiedenis van het huis in het Patershol en de mensen die er geleefd hebben
voor hij er zelf zijn intrek nam, is Hertmans diep gaan graven in wat zijn
personages moet hebben gedreven. Hij heeft de memoires van Adriaan gelezen, hij
heeft het antwoord erop van zus Letta gelezen (haar boek: ‘Dochters van een
fantastische moeder’), hij heeft de dagboeken van Mientje en die van Willems
minnares Griet gelezen, hij is gaan praten met de nog levende zussen Letta en
Suzy, hij heeft de archieven geraadpleegd, hij heeft plaatsen bezocht waar een
deel van de actie zich heeft afgespeeld… Dat daarbij ook ter ondersteuning van
de tekst fotomateriaal wordt opgenomen in het boek, zet het non-fictionele
karakter van de roman nog meer in perspectief.
Ronduit boeiend wordt het
wanneer hij zijn persoonlijke bedenkingen formuleert bij al dat materiaal dat
hem steeds dichter op de huid van zijn personages doet leven. Vooral dan de
manier waarop Adri bijzonder selectief lijkt in wat hij vermeldt over de sfeer
thuis en over zijn vader, roept vragen op bij hem:
‘Ze weten niet waarom hun vader
soms somber en gespannen voor zich uit zit te staren in het schemerige achterhuis,
waar Mientje af en aan draaft en voor het avondeten zorgt. Adri laat dit alles
onvermeld in de memoires die hij als emeritus professor schreef, vermoedelijk
met meer pijn in het hart dan zijn woorden laten vermoeden’.
Of nog: ‘Hoe
meer ik Adri’s memoires ter hand neem, hoe meer het me opvalt wat hij allemaal
niet grondig heeft kunnen of willen doordenken. Alsof schuld erfelijk is en hij
niet bij machte was om te torsen wat hij op zich nam: een zoon met het dode
gewicht van een vader op de schouders. Pijn ligt in de stilte tussen de woorden
van zijn getuigenis.’
Het is die stilte die leeft onder de woorden, een stilte
die Hertmans ook gevoeld en beleefd heeft in het huis in het
Drongenhof-straatje, die van De opgang een aangrijpend en beklijvend
menselijk document maakt.
Stefan Hertmans: De opgang, De Bezige Bij, Amsterdam 2020,
412 p. ISBN 9789403101316. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan