‘Er was niets, en God, en ik’
Tussen 2003 en 2015 schreef Bart
Moeyaert het drieluik De schepping, Het paradijs en De hemel. Hij deed dat op vraag van het Nederlands Blazers Ensemble en stond
ook telkens met hen op het podium, waar hij zijn verhalen voordroeg in
samenspel met de muziek van Joseph Haydn. De
schepping werd uitgegeven als
prentenboek, met illustraties van Wolf Erlbruch. Het paradijs werd, ook
door Erlbruch, veel soberder geïllustreerd en gepubliceerd als verhaal voor
kinderen vanaf een jaar of twaalf, net zoals De hemel, met prenten van
Gerda Dendooven. In de drie boeken samen volgt Moeyaert dus ‘het hele leven’: het
begin, het leven en de dood. Querido zorgde nu voor een uitgave in één boek in
haar volwassenenfonds, sereen geïllustreerd door Peter van den Ende. Hoe
verschillend de drie verhalen oorspronkelijk ook in de markt gezet zijn, Het
hele leven laat heel sterk de eenheid van Moeyaerts verhalen naar voren
komen, en hoe krachtig taal, vertelwijze en inhoud op elkaar ingrijpen. Het
zijn verhalen die onder je vel kruipen.
In De schepping introduceert Moeyaert een
ik-figuur, die aan de schepping vooraf gaat en in Gods gezelschap op een
stoeltje in de leegte zit. Moeyaert laat de ik in een filosoferende en
associërende woordenstroom de oorspronkelijke leegte volpraten met bedenkingen
over 'iets' en 'niets', 'veel' en 'weinig' en 'straks' dat nog niet bestaat. Maar
‘alles was goed’, zegt God, ‘Alles was goed. Al was er nog niets.’ Naarmate
Gods schepping vordert en de leegte gevuld raakt, dringen zich existentiële
vragen op aan de ik, die niet weet waar hij is, op zijn stoeltje tussen licht
en donker, land en water. En van zodra God met zijn vinger een cirkeltje tekent
rondom hem en hij dus een plek heeft, komt de volgende vraag: ‘waarom?’. En
zoals we weten heeft God overal een antwoord op.
De schepping sluit af met man en vrouw in een hemels bed en ze
hebben het gevoel dat Gods schepping nu wel klopt. In Het paradijs maken ze een val, vanuit het hemelse in het aardse
paradijs, zeg maar. In het begin ging alles goed, maakten ze volkomen deel uit
van de schepping, maar na enige tijd zet de verwijdering in. De man ziet het
als zijn taak om de ongetemde groei van het paradijs te bedwingen, de vrouw mist
in al die overvloed toch iets. Twee mensen met een heel verschillende
levensadem werken zich almaar verder uit elkaar.
In De hemel ten slotte, is de oude man in het gezelschap van de dood en
hij vindt dat er niets meer toe te voegen valt aan zijn leven. Hij zou wel nog
een laatste keer naar zee willen. Op woensdag, dan wordt het warm voor de tijd
van het jaar. Woensdag is dan ook een mooie dag om te sterven, vindt de dood.
Hij moet wel even kijken of hij dan kan.
Fundamenteel
gaat Het hele leven over de zoektocht van de mens naar zijn plaats in de
wereld en naar zichzelf. Eenzaamheid lijkt daarin het kernwoord. Onvoorstelbaar
eenzaam is de eerste mens op zijn stoeltje in het niets. Hij is een mens zonder
wereld en Gods woorden zeggen hem niets, want taal zonder context heeft geen
betekenis. Eenzaam zijn ook de man en de vrouw in het paradijs. Ze ploeteren
als in een huiselijk tafereel door dit oerconflict en er is geen God die hen de
weg wijst. En wezenlijk eenzaam is tot slot de man aan het einde van zijn
leven, die als hij achterom kijkt, beseft dat er ‘nooit; nunca never’ iemand op
hem heeft gewacht. Dan is de hemel zeer welkom en voelen
de knoken van de dood, die slaapt tussen zijn dekens en fluistert ‘Ik ben je
oudste broer’, zacht aan.
Moeyaert schrijft helder en
snedig, zijn zinnen ronken en spinnen van het taalplezier. De kracht van zijn
vertelling zit in de grote suggestiviteit ervan en de indringende, geschakeerde
vertelstem. Je ziet en voelt de personages in hun honger en hun streven, dat wezenlijk
het streven van elk mens is. Zijn bedachtzame, aftastende manier van schrijven
schept ook stilte tussen de regels, ruimte die de
lezer de kans biedt om het verhaal verder te denken. Je moet Moeyaerts verhalen
traag lezen en goed laten doordringen wat er staat, en hoe het er staat.
Dit intense en gelaagde proza vraagt enige literaire competentie van de
lezer om niet in de bovenlaag te blijven steken. Dat De schepping in
2003 een prentenboek werd, geschikt om voor te lezen aan jonge kinderen, ligt
in de eerste plaats aan de bijdrage van Wolf Erlbruch. Zijn prenten geven lucht
aan de tekst, hun eenvoud zorgt voor een tegengewicht. De sfeer
die van de prenten uitgaat, pik je namelijk meteen op, de tekst en zijn
mogelijke betekenissen krijgen tijd en ruimte. Aan de andere kant hebben Moeyaert en Erlbruch gemeen dat ze abstract denken zichtbaar en
invoelbaar kunnen maken en dit in kinderlijk
eenvoudige termen. ‘Het is alsof we
in de dezelfde tuin hebben gespeeld’ (In dezelfde tuin gespeeld), zei Erlbruch ooit over hun
samenwerking. Moeyaert had het zelf niet passender kunnen formuleren.
Peter van den Ende maakte gedetailleerd uitgewerkte zwart-witpentekeningen voor Het
hele leven. Hiermee is de discrepantie ongedaan gemaakt die in de uitgaven
voor kinderen ontstaan was tussen De schepping en de volgende twee
verhalen, tussen een royaal geïllustreerd prentenboek om voor te lezen aan de
kleinsten en boeken die mogelijk jongeren of meer waarschijnlijk vooral
volwassenen zouden aanspreken. Met Van den Endes verstilde taferelen, twee per
verhaal, is dit een mooie, strakke uitgave. Maar onder de serene rust van de
beelden zit een latente troebeling, die suggereert dat er meer is dan je op het
oog ziet. Ze nodigen uit om terug te bladeren, om de links tussen de drie
verhalen te ontdekken en vooral om dieper te kijken. Deze prenten zijn op een
kalme manier indrukwekkend. Zoals Moeyaerts teksten uitnodigen om tussen de
regels te lezen, nodigen Van den Endes prenten uit om voorbij de anekdotiek te
kijken naar wat hij in de kern zichtbaar maakt.
Bart Moeyaert, Peter Van den
Ende: Het hele leven, Querido, Amsterdam 2020, 89 p. : ill. ISBN 9789021422190.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan