Spanje zoekt nog altijd naar zichzelf
De geschiedenis van Spanje is nog
altijd zeer nauw verbonden met het ‘proces van etnisch-religieuze natievorming’,
schrijft hispaniste en antropologe Christiane Stallaert, hoogleraar Spaanse en
Latijns-Amerikaanse Studies en Interculturele Communicatie aan de Antwerpse
Universiteit. De auteur is niet aan haar proefstuk toe en publiceerde al eerder
over Spanje gezien door de bril van etniciteit, nationalisme en
interculturaliteit. De titel van haar boek is natuurlijk een verwijzing naar de
roman Het verdriet van België, waarin Hugo Claus het
collaboratieverleden van ons land (toch vooral van Vlaanderen) beschreef.
Spanje ‘durft het eigen verleden nog steeds niet onder ogen zien.’ En ook ‘intellectuelen
die niet van Franco-sympathieën kunnen worden verdacht, sluiten zich hierbij
aan en leveren, soms ongewild, de academische argumentatie om het verleden
vooral met rust te laten.’ Dat het Spaanse volkslied nog altijd ‘tekstloos’
weerklinkt, is daarvan een concreet voorbeeld. De twee Spanjes (het
conservatieve en het progressieve) kunnen nog niet zonder controverse omdat ze
trouw willen blijven ‘aan eenzelfde vaderland.’
Dat de discussie nog altijd
emotioneel opgepookt wordt, is ook te wijten aan een nieuwe, virulente
extreemrechtse politieke partij, Vox, die zich in 2018 op de kaart zette en een
‘derde Reconquista’ (‘Herovering’) voorstaat. De eerste dateert van 772 (het
land werd ‘bevrijd’ van de moslimheerschappij), de tweede van 1936 (Spanje door
Franco ‘gered’ uit de ‘klauwen’ van communisten en separatisten). Bij Vox staat
heel wat op het programma. De partij vecht tegen ‘Catalaanse nazi’s’,
‘antikatholieke en pro-islamitische linksen’, salafisten en ‘illegale
immigratie’. Het is tijd voor de juiste ‘historische waarheid’ en, ja, je leest
het goed, de heropleving van ‘de haat tussen de Spanjaarden’. Vox zit ook in
het Europese Parlement en vervoegt daar andere extreemrechtse en ‘illiberale’
partijen, en ook de N-VA die ongenuanceerd de separatistische Catalaanse leider
Puigdemont steunt.
Als hispaniste en antropologe gaat Stallaert in een ‘langetermijnperspectief’
staan, een visie die ontwikkeld werd door de Franse sociale historicus Fernand
Braudel. Braudel schreef over de periode die eindigt met de dood van Filips II
in 1598. Dat wordt dan Stallaerts nieuwe startpunt ‘van de zoektocht naar de
historische constructiefout in de Spaanse natie’. Maar de auteur vergeet niet
de periode van vóór het einde van de zestiende eeuw en doorloopt eigenlijk zo
goed als de hele Spaanse geschiedenis. Zo krijgt de lezer een historische lijn
aangereikt die uit tal van documenten en feiten bestaat. Stallaert geeft ook
heel wat ruimte aan filosofische en historische boeken die de achtergrond
vormen van de historische gebeurtenissen en die ze beknopt door haar verhaal
heen weeft en die op zich een intellectuele geschiedenis ontplooien.
Toen de Morisken (de Moorse
inwoners van Spanje die na de opstand van Alpujarras in 1499-1501 gedwongen
waren christen te worden) in 1609 verdreven waren, moest het in Spanje allemaal
gemakkelijker worden. Want vanaf dat moment hadden alle Spanjaarden ‘oud-christelijk
bloed’ en werd er een zuivere etniciteit bereikt. De geschiedenis ontkent echter
dat Spanje op die manier één natie zou worden. Een nieuwe breuklijn tussen
Spanjaarden en anti-Spanjaarden liep uit op de Burgeroorlog en de dictatuur
(1936-1975).
Het
boek bestaat uit drie onderdelen en daartussen schuift de auteur vier bijdragen
over een streek die vaak vergeten wordt, Extremadura. Stallaert onderzoekt wat
er met dat gebied, dat ‘historisch gezien onderdeel was van Castilië,’ is
gebeurd. Het lag immers tussen al-Andalus (het islamdeel van Spanje) en het
door de christenen heroverde gebied. Extremadura bleef arm en kende veel
grootgrondbezit. Op 25 maart 1936 bezetten 60.000 boeren de herenboerderijen en
herverdeelden het land. Maar Franco stak daar een stokje voor en in de stad
Badajoz werd een ware slachting voltrokken. De auteur laat mensen uit de streek
aan het woord en schrijft, in vier deeltjes, een onderbouwde alternatieve
geschiedenis van de regio. Zo ontsnapt ze ook aan de soms droge, historische
lijn die in de drie grote onderdelen van het boek aangehouden wordt.
Zelden las ik, in een
boeiend boekdeel, hoe Spanje uitgroeide tot een geschiedkundig zeer divers land
dat nu volwaardig lid is van de Europese Unie. In het eerste deel maken we
kennis met een samenlevingsmodel dat met het woord ‘convivencia’ aangeduid
wordt, een multireligieus samenleven van christenen, moslims en joden dat tot
1492 duurde. De drie groepen en hun ontwikkeling worden uitvoerig geschetst.
Wat in de Inquisitie aan het licht kwam, de etnische zuiverheid van de
christelijke traditie, heeft uitlopers die ook het huidige Spanje bepalen. Het
samenlevingsmodel was eigenlijk gebaseerd op de christelijke geloofszuiverheid,
en de andere tradities moesten zich daarnaar schikken. Zo ontstond de strijd
tussen het ‘zuivere’ Spanje en het ‘anti-Spanje’, tussen het conservatieve en
hervormingsgezinde of liberale Spanje. Stallaert gaat alle historische
evoluties na die daarmee verband hielden, tot in 1936, toen Franco de titel ‘Caudillo
van de nieuwe Reconquista, heer van Spanje, dat herrijst in zijn geloof’
toebedeeld kreeg.
In het tweede deel overloopt
Stallaert de geschiedenis van de verschillende Spaanse regio’s en hun typische
problematiek. Tijdens de lectuur kreeg ik hoofdpunten en details opgediend van
evoluties die tot op vandaag hun tentakels uitslaan. Castilië, Baskenland,
Catalonië, Andalusië en Ceuta en Melilla (in Marokko) krijgen hun plaats in de
veelkleurige Spaanse geschiedenis. In het derde deel dat in 1992 begint en over
het herstel gaat van een diep verdeeld land, herhaalt Stallaert opnieuw haar
hoofdstelling:
‘De Spaanse natievorming is een
eeuwenlang proces geweest van uitsluiting, eerst op etnisch-religieuze, later
op ideologische gronden. Opeenvolgende categorieën van de bevolking werden als “vreemd”
bestempeld en moesten uit de natie worden verwijderd.’
Spanje was een ziek ‘volkslichaam’
dat voortdurend geamputeerd moest worden. Ook de huidige geschiedenis is
daaraan nog schatplichtig. De wonden van de Burgeroorlog (conservatief tegen
liberaal) zijn nog altijd niet geheeld, ook al werden wetten ingevoerd die op
basis van de historische herinnering een gezonde natie moesten voortbrengen.
Deze evolutie is nog altijd met veel tragiek aan de gang.
Stallaert heeft haar verhaal
grondig aangepakt. Ik heb veel bijgeleerd. En ik zal het boek nog vaak
consulteren als ik naar de historische en intellectuele context van een actueel
Spaans probleem op zoek ga. Ik doe ook mijn voordeel met het zorgvuldige
notenapparaat en de uitgebreide bibliografie. De auteur doet met brille de
Spaanse geschiedenis uit de doeken en steunt daarbij op de lectuur die ze
jarenlang bijeengesprokkeld heeft. Stallaert is
verknocht aan een Spanje dat open wil zijn en wil leren uit zijn vaak hobbelige
evolutie. Dat ze haar verhaal ziet als een ‘persoonlijke bijdrage tot een debat
dat in volle beweging is’ zorgt voor diepgang en nuance. Spanje moet niet, het koste
wat het kost, het ‘verhaal van een mislukking’ en ‘een pijnlijke anomalie
binnen Europa’ zijn. De auteur draagt feiten aan waaruit een historische
waarheid kan ontstaan die het niet mag afleggen tegen een ‘postwaarheid’ die
oprijst uit emoties.
Christiane Stallaert: Het
verdriet van Spanje. Een natie op zoek naar zichzelf, Vrijdag, Antwerpen 2020.
296 p. ISBN 9789460018985. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan