Van de Duitse Esther Kinsky is een tweede roman vertaald. Na het indrukwekkende Kreupelhout, dat in 2019 werd vertaald, is er nu opnieuw een publicatie die niet genoeg aandacht kankrijgen. Langs de rivier is zoals Kreupelhout een
‘terreinroman', een term die Kinksky niet enkel aan haar romans geeft omdat ze
een terrein beschrijft, maar ook omdat ze dat op een zo nuchter mogelijke manier
probeert te doen. Poëtisch, maar niet sentimenteel. Als motto voor Langs de
rivier koos ze een evident maar toch mooi citaat van Iain Sinclair uit Ghost
Milk: ‘The ultimate condition of everything is river.’
In Langs de rivier
verhuist een vrouw naar Londen. Net als Esther Kinsky is ze vertaalster. Ze
heeft lange tijd in het centrum van de stad gewoond, maar kiest er tijdens haar
laatste jaar, waarin ze afscheid neemt, niet voor om zich te vestigen in een
trendy wijk in het toeristische centrum, maar in een buurt in het oosten van
Londen, die bekendstaat om de verwaarlozing en armoede. Aan de rand van de
stad, waar de bebouwing overgaat in het polderland, betrekt ze een woning aan
de rivier Lea, in de buurt van het Springfield Park. Voor kenners van Londen:
Hackny. Het is een wijk van immigranten, waar kleurrijk geklede Afrikaanse
vrouwen, moslims en chassidische joden naast elkaar leven. De buurt is de
laatste tijd wel weer een voorbeeld van gentrificatie – Kinsky publiceerde haar
roman oorspronkelijk in 2014. De vrouw wil in die buurt haar leven bewust een
poosje ‘parkeren’.
Ze houdt ervan om door de buurt te wandelen. Daarbij volgt ze telkens de
rivier, elke keer een stukje verder. Ze loopt langs moerassen en braakliggende
landjes, langs markten en sportvelden, langs uitgaansgebieden in de binnenstad
en woonwagenkampen. Ze ziet een kermis, een begraafplaats en talloze kleurrijke
figuren: een voormalige kunstschaatser, een waarzegster, een Kroatische
eigenaar van een tweedehandswinkel. Wat opvalt is dat ze een voorkeur heeft
voor sjofele buurten, voor wijken waar lege fabrieksgebouwen staan en
zwerfkatten haar pad kruisen, waar de stad overgaat in de ruige wildernis van
het landschap. Ze richt ook haar blik op verwaarloosde en achtergelaten spullen
langs de weg:
‘Ik kreeg plezier in verbleekte
teksten op stukjes papier, in plukjes haar en scherfjes van knopen, in kapotte schrijfbenodigdheden,
in gespen, riempjes en gebroken sierraden, gymbroekjes en buitenlandse munten.
Ik nam niks mee, maar bekeek mijn vondsten op de plek waar ze lagen, soms
tekende ik ze na in een notitieboekje of ik beschreef details die ik van plan
was te vergeten […].’
Tijdens haar zwerftochten verzamelt de ik-figuur wel andere
kleine vondsten die ze in de natuur vindt: veren, stenen, verwelkte bloemen. Ze
neemt ook foto’s. Enkele zwart-wit foto’s zijn ook in de roman opgenomen. Ze
zijn een beetje vaag en doen denken aan de foto’s die karakteristiek zijn voor
de boeken van W.G. Sebald. De taferelen op de foto’s brengen herinneringen met
zich mee:
‘De
beelden hoorden bij een verleden waarvan ik trouwens niet wist of het mijn
verleden was, ze raakten aan iets waarvan de naam me wellicht was ontschoten,
misschien had ik hem ook nooit gekend. De landschapstaferelen, die op een
toevallige voorbijganger na leeg waren, hadden iets wat op een vanzelfsprekende
manier vertrouwd was, iets wat uit de wit omrande verte van de foto naar me
gebaarde en fluisterde: Weet je nog, je weet toch nog wel.’
Het is ook dat thema van het
herinneren – als een onderdeel van het nadenken – dat een belangrijke rol gaat
spelen in het boek. Terreinen die geleidelijk ten prooi vallen aan onkruid en verwaarlozing,
doen haar mijmeren over haar jeugd:
‘In mijn kindertijd waren er
voorbarig geasfalteerde wegen die wachtend op nieuwbouwwijken eindigden in het
niets: tussen rivier en dorp, langs de spoorwegtaluds, achter vochtige
tunneltjes en in de trillende schaduwen van puntige, met snelgroeiend
kreupelhout omgeven bomen, plekken voor de stiekeme activiteiten van
vreemdelingen die je, nadat je ze gezien had, het liefst zo snel mogelijk
vergat.’
De
vrouw legt ook steevast een link tussen de rivier in Londen en andere rivieren.
Ze denkt terug aan de Rijn uit haar jeugd en talrijke rivieren die ze zag
tijdens reizen: de Saint Lawrence River in Canada, de Yarkon River in Israël, de
Oder in Polen, de Neretva in Kroatië. Wie moet tijdens het lezen van Langs
de rivier trouwens niet denken aan Claudio Magris' Donau? In haar
kindertijd heeft de vrouw geleerd dat elke rivier een grens is en dat dit niet
vrijblijvend is: ‘Hij vormt onze kijk op het andere, dwingt ons te blijven
staan en de andere kant in ogenschouw te nemen.’ En dat is exact wat Kinsky in
haar roman doet: kijken naar de andere kant, de minder evidente kant.
Het is duidelijk dat
Esther Kinsky niet moet worden gelezen omwille van spanningsopbouw of plot. Langs
de rivier blinkt wel uit in meesterlijk verwoorde observaties en belevenissen
van diverse ‘terreinen’ en gebeurtenissen. Of het nu een moeras, een kattenbegraafplaats
of een sjofele markt is, Kinsky tekent de waarnemingen steevast briljant op. Bovendien
weet ze ook treffend de condition humaine te schilderen van de kleurrijke
bevolking aan de zelfkant van de maatschappij: de arme sloebers die worstelen met
hun alledaagse beslommeringen. Het is dus ook een roman over maatschappelijke
grenzen: ergens bij horen of uit de boot vallen.
De stilistische kwaliteiten van
de auteur kunnen nauwelijks overschat worden. Hoewel Kreupelhout, haar
eerste naar het Nederlands vertaalde roman, lovend werd onthaald door sommige
recensenten in Nederland en Vlaanderen, geldt Kinksky
onder lezers nog steeds al een Geheimtipp. Er mag gehoopt worden dat Langs
de rivier de roman is waarmee ze die status van zich af kan werpen. Want de
roman is steengoed, een meesterlijk taalfestijn.
Esther Kinsky: Langs de rivier, Pluim,
Amsterdam 2020, 400 p. Vertaling van Am Fluß door Josephine Rijnaarts. ISBN 9789083075390
deze pagina printen of opslaan