Een naakte vrouw zit op haar knieën. Ze
houdt een beker voor zich uit en schudt ermee. Er schieten steentjes uit, die
ze verzamelt en waarmee ze geometrische patronen op de vloer legt. Een pianist
begeleidt haar met muziek. Na een tijdje haalt ze een sokkel met een urn achter
een wit doek vandaan. Op het witte doek verschijnen foto’s. Het publiek komt
overeind en legt de handen op de urn.
Met deze toneelvoorstelling
annex uitvaartplechtigheid begint debutant Hans Depelchin zijn boek. Hij weet
de lezer mee te voeren in een universum op het randje van het structuralisme en
het postmodernisme. De ruimte waarin de roman zich hoofdzakelijk afspeelt, is
de Bevrijdingslaan en gedurende het boek volgen we verschillende bewoners van
deze straat. Al deze verhaallijnen komen samen in de proloog van de roman
waarin de bewoners van de Bevrijdingslaan samenkomen in de kelder van nummer 17
voor de beschreven voorstelling.
Elk stuk van het boek legt een ander deel van de voorstelling
bloot. De dode jongen wiens as in de urn zit, komt uit de straat. De actrice,
de pianist en de fotograaf wonen er. In elk hoofdstuk komt iemand die betrokken
is geweest bij het toneelstuk, aan bod. Zo wordt de beginscène steeds
duidelijker, maar toch ook niet. Want hoewel elk hoofdstuk een puzzelstukje is,
passen de puzzelstukjes toch niet precies in elkaar. En waarom is het überhaupt
nodig om deze puzzel te leggen? Daarmee bedoel ik dat het nergens volledig
logisch aanvoelt dat deze voorstelling wordt gegeven.
Elk hoofdstuk biedt ook een blik
op de wereld van een van de personages en in tegenstelling tot wat de naam van hun
straat doet vermoeden, is geen enkel personage vrij. Ze hebben verstikkende
relaties, zoals Franky, die zich van zijn vriendin Olga niet aan de kunst mag
wijden. Hij twijfelt of hij niet beter een relatie aan had kunnen gaan met
Nora, een andere bewoonster van de straat, die geslagen wordt door haar vriend.
Of zoals Briekje, die terwijl hij verstrikt is in relaties in het nu - drie als
ik goed geteld heb - ook nog achtervolgd wordt door zijn eerste vriendin.
Het boek biedt
een caleidoscopisch beeld van alle personages, dat nog eens extra lastig te
interpreteren is doordat de grens tussen fantasie en werkelijkheid niet altijd
duidelijk is en het soms onduidelijk blijft wat er aan te hand is. Wat
bijvoorbeeld te denken van Collines ‘Mini Mollusk’: een monster dat kramp in
haar onderbuik veroorzaakt – en uiteraard een verwijzing naar de titel. De
omschrijving en zeker de bloeding waarmee ze bij de dokter belandt, doen
vermoeden dat dit geen gewone menstruatiepijn is, maar een miskraam. De arts
concludeert echter:
‘Je hebt een virus.’
[…]
‘Wat voor virus?’
‘Een variant van een ander virus.’
‘Ik heb alle
nodige vaccins gekregen.’
[…]
‘Je bent nooit ingeënt
tegen alle varianten. Maar je zult er snel vanaf zijn.’
Een duidelijke diagnose is dit
in ieder geval niet. Zo laat Depelchin je op meerdere plekken in het boek in
het donker tasten.
Hans Depelchin heeft met weekdier
een interessant, maar zeker geen makkelijk boek geschreven. Het nodigt uit tot
herlezen, maar ook dan zal er vermoedelijk tussen de structuralistische
puzzelstukjes postmoderne onzekerheid blijven bestaan.
Hans Depelchin: Weekdier, Breda, De Geus 2020, 333 p. ISBN 9789044543551.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan