Vertaald proza

BOEKEN NR. 5, MEI 2021

Wolfgang Hilbig: Oude afdekkerij

door Carl De Strycker

‘Ik moest denken aan een beekje achter de stad’, zo opent Oude afdekkerij van Wolfgang Hilbig. Het is het stroompje dat de ik-verteller als kind vaak gevolgd is en nu opnieuw afloopt (misschien alleen in gedachten). Het beekje brengt een associatieve keten herinneringen op gang. Het voert hem door een woud tot bij Germania II, een oude fabriek waar vroeger bruinkool werd verwerkt van een nabijgelegen mijn, maar nu zeep wordt geproduceerd volgens de ouderwetse procedure, namelijk met dierlijk vet dat van de botten van beesten wordt geschraapt. Daartoe zijn vilders aan het werk; de plaats waar zij werken heet in het jargon een ‘afdekkerij’.  

Al in zijn kinderjaren zwierf de ik hier vaker rond, hoewel hij gewaarschuwd werd voor de omgeving. Er zouden namelijk mensen zijn die er nooit meer van zijn teruggekeerd, en dus maken zijn ouders zich erg boos als hij weer eens te laat thuis komt van een van zijn tochtjes in het bos nabij de verlaten mijn. De schacht wordt in zijn verbeelding een hellemond waardoor de wandeling langs de rivier mythische allures krijgt: dit is een tocht naar de onderwereld. Aan de ingang van de hel stinkt het fel (het villen gaat gepaard met een ondraaglijke geur), er zijn dus klaarblijkelijk mensen verdwenen, en van de omgeving gaat ontegensprekelijk dreiging uit – dit is duidelijk een helse plek. Door de associaties (de grond en de bodem worden uitgebreid bezongen, er worden executies en deportaties opgeroepen, massagraven gesuggereerd – de ik was ‘ooggetuige van een of ander duizendjarig rijk’) wordt duidelijk: dit is schuldige grond. Hier zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen vermoord, en dus hebben zijn ouders gelijk: hier zijn effectief mensen verdwenen. En waar eerder mensen met geweld zijn omgekomen, wordt nu nog steeds de natuur gewelddadig behandeld. Voor de ik die als kind graag tuinier had willen worden, is die agressieve omgang met planten en dieren – en wie zich zo met fauna en flora gedraagt, mishandelt uiteindelijk ook mensen – niet minder dan een ondergangsvisioen.
 
Dat alles wordt eerder gesuggereerd dan verteld: met behulp van beelden en impressies ontstaan associaties. En omdat herinneringen uit verschillende periodes hier over elkaar schuiven, vervaagt de chronologie. Dat levert een indrukwekkend staaltje lyrisch proza op dat je niet als proza, maar met een poëtische ingesteldheid dient te lezen. Die vorm die tot een tragere leeshouding noopt, is niet zonder reden. Niet alleen botst de dichterlijke uitdrukkingswijze met de gruwelijkheden die opgeroepen worden, ook en vooral wordt hier een manier van schrijven gezocht die het onuitsprekelijke toch aan de orde weet te stellen. Aan het einde van het boek wordt het ontbreken van woorden voor wat er zich heeft afgespeeld ook gethematiseerd. Het benoemen wordt er vervangen door een woordspel met ‘afdekkerij’. Afdekken, dat de betekenis van ‘toedekken’ gekregen heeft (de nieuwe functie van de plek is immers een manier om het verleden onder te schoffelen), wordt vervormd tot onder andere ‘afdenkerij’, ‘afschrijverij’, ‘afzwarterij’, ‘afwerperij’, ‘stokvechterij’ of ‘afnekkerij’. Dat zijn woorden waarin iets oplicht van het verleden van de plaats. De op het eerste gezicht ondoorzichtige wijze van (be)schrijven is eigenlijk juist een zoektocht naar een nauwkeuriger benoemen.
 
Dat het Hilbig daarom te doen is, blijkt uit de verhelderende appendix die in deze uitgave is opgenomen. Dat is een antwoord van de schrijver op de beroemde Brief aan Lord Chandos (1902) van Hugo von Hoffmannsthal, waarin een schrijver klaagt: ‘Ik heb volledig het vermogen verloren om over wat dan ook samenhangend te denken of te spreken’. Hilbig zegt dat te herkennen: ‘Met één verschil. Ik heb me dat vermogen nooit eigen kunnen maken. Ik ben opgegroeid met het verlies van dat vermogen, ik ben feitelijk zonder dat vermogen geboren.’ Dat wordt bij hem uitdrukkelijk gekoppeld aan de Tweede Wereldoorlog: de ervaring van een wereld aan flarden, heeft het onmogelijk gemaakt om daarover coherent te spreken, met als gevolg dat ook de literatuur enkel uit flarden kan bestaan. Dat is wat dit soort teksten moeilijk maakt, maar tegelijk ongelooflijk rijk. Oude afdekkerij kost concentratie, maar levert een onvergelijkelijke leeservaring op.
 
Wolfgang Hilbig: Oude afdekkerij. Novelle, Koppernik, Amsterdam 2021, 117 p. ISBN 9789492313935.Vertaling van Alte Abdeckerei door Ard Posthuma

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri