Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2021

Willy Roggeman: De gedichten 2003-2019

door Dirk De Geest

Haast twintig jaar geleden bracht Willy Roggeman zijn poëzie bij elkaar in een monumentale uitgave, De gedichten 1953-2002 (Meulenhoff/Manteau 2004). Het was een vorstelijke uitgave, geheel in een witte band gevat. De opvolger daarvan ziet er vrijwel hetzelfde uit, maar is tegelijk de perfecte tegenpool: ditmaal is het boek gevat in een zwarte band, en de oorspronkelijke uitgever (die de oplage snel verramsjte) is vervangen door ‘het balanseer’, een unieke werkplaats voor alle literatuur die ‘anders’ wil zijn.  

Willy Roggeman is inderdaad bezig met ‘andere’ literatuur, met werk dat niet inspeelt op de noden van het publiek en zich al evenmin laat reduceren tot de waan van de dag. In de traditie van Ivo Michiels en allerlei gezaghebbende internationale auteurs sluit zijn oeuvre zich aan bij de neo-avant-garde, die de taal zover mogelijk wil onderzoeken in kunst. ‘Leesbaarheid’ is daarbij niet meteen aan de orde, aangezien literatuur eisen stelt aan wie zich met haar wil meten.
 
Roggeman zet niet alleen sterk in op dat vervreemdende effect, hij is ook begaan met de structuur van een omvattend oeuvre. Zijn teksten (die zowel creatief proza omvatten als poëziebundels en essayistisch werk) zijn van meet af aan opgevat als schakels van omvattende reeksen, door de auteur zelfs als ‘opus’ bestempeld en op een haast mathematische wijze gestructureerd. Die extreme zorg voor structuur valt ook aan dit boek af te lezen. Het brengt niet minder dan 15 dichtbundels bij elkaar, waarvan slechts enkele eerder afzonderlijk verschenen.
 
Bijna alle bundels bestaan dan weer uit reeksen met een vast aantal gedichten, en die gedichten zijn al even hecht gestructureerd met een vooraf bepaald aantal regels. Tot op het kleinste niveau (dat van de klemtonen en de klanken) is deze poëzie beregeld. Het past helemaal bij het integrale project dat Roggeman zich al bij de start van zijn literaire loopbaan voor ogen hield en dat als het ware in de loop der jaren wordt ‘ingevuld’, ‘uitgebreid’ en ‘verdiept’ tot ondertussen ruim 120 afgewerkte titels.
 
Binnen die harmonische opbouw is echter ruimte voor veel creativiteit en voor een grote scala aan beelden en motieven. Zeker in zijn latere gedichten combineert Roggeman immers de visie op het gedicht als een autonome taalconstructie met tal van verwijzingen naar de reële wereld. Daarbij gaat het zowel om autobiografische gegevens als om maatschappelijke en historische kwesties, die via referenties en eigennamen in het vers worden geïntegreerd. Dat geeft aan de hier opgenomen gedichten een grotere herkenbaarheid, al staat dat de complexiteit van het vers geenszins in de weg.
 
Roggeman houdt er immers van om woorden en begrippen uit uiteenlopende sferen associatief met elkaar te verbinden tot een reeks metaforen. Op die manier worden de grenzen geslecht tussen mannelijk en vrouwelijk, natuur en wetenschap, mens en levenloze objecten. Dat eigenzinnige universum ontstaat als het ware tijdens het schrijven en het lezen van deze poëzie. De leefwereld van Roggeman wordt gekenmerkt door botsingen en tegenstellingen. Zelfs harmonieuze ervaringen – niet toevallig vaak gedichten over kunst en muziek, of over het schrijven zelf – worden doorgaans opgeroepen op een niet-harmonieuze wijze. Net dat onaffe en diverse garandeert de dynamiek van het leven.
 
Dat wordt vooral duidelijk in de vele liefdesgedichten in deze verzamelbundel. Hoewel deze verzen wellicht het meest toegankelijk zijn, werken ook zij erg vervreemdend door de intensiteit van emoties en lichaamshandelingen enerzijds en de haast klinisch-wetenschappelijke beeldtaal anderzijds. De relatie tot de vrouw (of tot vrouwen) is sterk fantasmatisch en sadomasochistisch, als een soort van machtsstrijd tussen twee uitersten (zoals die overal in de kosmos gaande lijkt). De mannelijke blik is daarbij objectiverend en lang niet altijd empathisch: de vrouw wordt geportretteerd in termen van een pornografisch lustobject maar ook als een geometrische figuur. Veel meer dan in de vroege gedichten neemt Roggeman inderdaad zijn toevlucht tot uitersten: zowel het sublieme als het vleselijk-groteske maken deel uit van zijn visie op het bestaan.
 
In laatste instantie gaat het de dichter echter niet om een realistische weergave van zijn ervaringen, maar om de permanente poëtische transformatie van die gegevens. Zelfs in meer autobiografische bundels, zoals hier bijvoorbeeld Punctum en Otiosa, gaat het in eerste en laatste instantie om het tot stand brengen van een artistiek monument, een taalbouwsel dat de intensiteit en de complexiteit van het leven overstijgt. De doorgedreven zelfanalyse is dus evenzeer een traktaat over het wezen van de lyriek: het perfecte evenwicht van onevenwichten.
 
Lezers van Roggeman zullen in dit fraaie boek hun vertrouwde enigmatische schrijver terugvinden, maar daarnaast zijn er ontzettend veel regelrechte verrassingen. De eigenzinnige schrijver blijft vertrouwd en verbijsterend, zoals vanouds.
 
Willy Roggeman: De gedichten 2003-2019, Het balanseer, Gent 2021, 814 p. ISBN 9789079202775. Distributie EPO

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri